ECLI:NL:CRVB:2004:AQ6901

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/6522 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake transportkosten en inboedelomvang

In deze zaak heeft verzoeker op 18 december 2002 verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 26 september 2002, waarin zijn beroep tegen het besluit van de Staatssecretaris van Defensie ongegrond was verklaard. De Raad heeft het verzoek om herziening behandeld op 18 juni 2004, waarbij verzoeker in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn echtgenote, en de gedaagde vertegenwoordigd werd door mr. M. van Reigersberg Versluys van het Ministerie van Defensie. Verzoeker stelde dat hij nieuwe feiten had, waaronder een brief van de (voormalig) directeur van Damco Verhuizingen B.V., die niet eerder in de gedingstukken was opgenomen. Deze brief zou volgens verzoeker aantonen dat de taxatie van de inboedel niet correct was en dat de omvang van de uitgaande boedel 37,4 m3 bedroeg.

De Raad overwoog echter dat verzoeker deze informatie eerder had kunnen achterhalen en dat de nieuwe berekening van de inboedelomvang niet nieuw was. De Raad concludeerde dat verzoeker geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die niet eerder bekend waren en die tot een andere uitspraak hadden kunnen leiden. De Raad merkte op dat de door verzoeker ingebrachte brief niet zou hebben geleid tot een ander oordeel dan in de eerdere uitspraak was gegeven. De Raad wees het verzoek om herziening af, omdat niet voldaan was aan de voorwaarden van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De beslissing werd genomen door de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de afwijzing van het verzoek om herziening bevestigden. De Raad achtte geen termen aanwezig voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

02/6522 MAW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
om herziening van de uitspraak van de Raad van 26 september 2002, nr. 00/431 MAW.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verzoeker heeft bij brief van 18 december 2002, met bijlagen, verzocht om herziening van bovenvermelde uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens de Staatssecretaris van Defensie, in die uitspraak en hierna aangeduid als gedaagde, is op het verzoekschrift gereageerd.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 18 juni 2004, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote J. de Heer en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M. van Reigersberg Versluys, werkzaam bij het Ministerie van Defensie.
II. MOTIVERING
1.1. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad op verzoek van een partij worden herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
1.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als in artikel 8:88 van de Awb bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
2. Bij de uitspraak waarvan thans herziening wordt gevraagd heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 december 1999, nr. AWB 99/4080 MAWKMA, bevestigd. Bij laatstgenoemde uitspraak is verzoekers beroep gericht tegen het besluit op bezwaar van 29 maart 1999 ongegrond verklaard, waarbij gedaagde zijn besluit heeft gehandhaafd tot het niet volledig restitueren van verzoekers transportkosten omdat hij
35 m3 inboedel naar Nederland heeft laten verhuizen en dit meer was dan destijds bij uitzending werd verscheept.
3. Verzoeker stelt dat de uitspraak van de Raad moet worden herzien omdat hij inmiddels de beschikking heeft over een brief van de (voormalig) directeur van Damco Verhuizingen B.V. en deze zich destijds niet onder de gedingstukken bevond. Uit deze brief blijkt volgens verzoeker dat de taxatie van de uitgaande inboedel een standaardtaxatie is waarbij niet het aantal kubieke meters aan inboedel voor de verhuizer telt maar de maat van de verhuiscontainer. Verzoeker heeft voorts aangevoerd dat hij middels een opnieuw uitgevoerde berekening aannemelijk heeft gemaakt dat de omvang van de uitgaande boedel kan worden vastgesteld op 37,4 m3.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Anders dan verzoeker is de Raad van oordeel dat verzoeker reeds vóór 's Raads uitspraak de (voormalig) directeur van Damco B.V. had kunnen opsporen en hem ertoe had kunnen bewegen ten gunste van hem een brief te schrijven. De Raad kan voorts niet inzien dat de door verzoeker ingebrachte herberekening van de omvang van de boedel niet destijds door hem opgesteld en in geding gebracht had kunnen worden. Derhalve is de Raad van oordeel dat verzoeker geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die hij niet reeds vóór de uitspraak van de Raad had kunnen achterhalen en redelijkerwijs in de toenmalige procedure naar voren had kunnen brengen, zodat niet voldaan is aan artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.
4.2. Voorts merkt de Raad nog op dat de door verzoeker ingebrachte brief van de (voormalig) directeur van Damco B.V. niet had kunnen leiden tot een ander oordeel dan in de uitspraak is vervat. Uit voornoemde brief blijkt allereerst dat het aantal kubieke meters dat de uitgaande inboedel in beslag heeft genomen niet meer kan worden vastgesteld. Voorts is de (voormalig) directeur van mening dat het feit dat de verhuisopdracht een taxatie vermeldt van een inboedelomvang van 30 m3 tot de conclusie leidt dat de verhuizer ervan uitging dat de uitgaande inboedel ook in een 20-voets container zou hebben gepast. Nu de rechtbank reeds had vastgesteld dat in een 20-voets container maximaal 32 m3 kan worden vervoerd, kan verzoeker hiermee niet aannemelijk maken dat zijn inboedel bij uitzending minimaal 35 m3 bedroeg.
4.3. Nu moet worden geoordeeld dat niet is voldaan aan de in artikel 8:88 van de Awb gegeven maatstaven voor herziening van een onherroepelijk geworden uitspraak dient het verzoek om herziening te worden afgewezen.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. K. Zeilemaker en
mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van mr. L.N. Nijhuis als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2004.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) L.N. Nijhuis.
HD
3.08