ECLI:NL:CRVB:2004:AQ6812
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.M.A. van der Kolk-Severijns
- R.M. van Male
- A.B.J. van der Ham
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsuitkering en terugvordering op basis van verblijfplaats
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellante door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen. De intrekking vond plaats op 25 juli 2000, met als reden dat appellante niet op het bij gedaagde bekende adres verbleef, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Tevens werd er een terugvordering ingesteld van de ten onrechte betaalde bijstand over de periode van 17 april 2000 tot en met 30 juni 2000, ter hoogte van f 4.378,75.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 12 maart 2002, waarin het beroep tegen het besluit van 25 juni 2001 ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 15 juni 2004 zijn partijen niet verschenen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak vervolgens behandeld en de relevante feiten en omstandigheden uit de eerdere uitspraak in overweging genomen.
De Raad overweegt dat appellante de inlichtingenverplichting, zoals vastgelegd in artikel 65, eerste lid, van de Abw, heeft geschonden. Er zijn geen dringende redenen aangetoond die de gedaagde in staat zouden stellen om van de intrekking van de uitkering af te zien, zoals bedoeld in artikel 69, vijfde lid, van de Abw. De Raad concludeert dat de intrekking van de uitkering en de terugvordering van de bijstand terecht zijn opgelegd. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2004, waarbij de voorzitter en de leden de zaak hebben beoordeeld en de beslissing openbaar is uitgesproken.