[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft J.A. Klaver, verbonden aan het Werkkollektief Hoorn, als haar gemachtigde op de bij het beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen gewezen uitspraak van de rechtbank Alkmaar van
14 februari 2002, reg. nr. 00/808 NABW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 22 juni 2004, waar voor appellante J.A. Klaver is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door G.R.M. Koopman, werkzaam bij de gemeente Hoorn.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellante ontvangt vanaf 1989 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder.
Met ingang van 15 september 1997 is appellante op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst getreden bij verpleeghuis Lindendael te Hoorn, welke dienstbetrekking op 15 september 1999 van rechtswege afliep.
Nadat appellante over de periode van 15 september 1999 tot 5 december 1999 met terugwerkende kracht een uitkering ingevolge de Ziektewet had ontvangen, heeft gedaagde bij besluit van 9 maart 2000 de kosten van de aan appellante verleende bijstand tot een bedrag van f 3276,43 met toepassing van artikel 82, aanhef en onder a, van de Algemene bijstandswet (Abw) van appellante teruggevorderd.
Het namens appellante tegen het besluit van 9 maart 2000 gemaakte bezwaar is bij besluit van 28 april 2000 gegrond verklaard, in die zin dat het terug te vorderen bedrag is gesteld op f 2789,83.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 28 april 2000 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij is aangevoerd dat gedaagde bij de terugvordering ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de vrijlating als bedoeld in artikel 43, tweede lid, aanhef en onder l en m (oud), van de Abw.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 82, aanhef en onder a, van de Abw bepaalt dat kosten van bijstand van de belanghebbende worden teruggevorderd voorzover hij naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in hoofdstuk IV, afdeling 3 beschikt of kan beschikken.
De beoordeling van de vraag of sprake is van middelen of aanspraken als bedoeld in artikel 82, aanhef en onder a, van de Abw dient te geschieden aan de hand van artikel 42 en volgende van de Abw.
Ingevolge artikel 42, eerste volzin, van de Abw worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, tot de middelen gerekend. Dit is slechts anders, indien sprake is van een van de in artikel 43, tweede lid, van de Abw opgenomen uitzonderingen.
Op grond van artikel 43, tweede lid, aanhef en onder l en m (oud), van de Abw worden inkomsten uit arbeid tot een bepaalde hoogte en onder bepaalde omstandigheden niet tot de middelen van de belanghebbende gerekend.
De onderhavige uitkering aan appellante betreft een uitkering ingevolge de Ziektewet welke haar is toegekend over de periode van 15 september 1999 tot 5 december 1999 nadat haar dienstverband van rechtswege was geëindigd. De uitkering betreft daarmee inkomsten in verband met arbeid en niet uit arbeid, zoals artikel 43, tweede lid, aanhef en onder l en
m (oud), van de Abw voorschrijft. Dat de wetgever in de Abw een dergelijk onderscheid heeft willen maken, blijkt uit de
- duidelijke - bewoordingen van artikel 47, eerste lid, aanhef en onder a, van de Abw, alsmede uit de wetsgeschiedenis bij de invoering van de vrijlatingsregeling.
Gelet op het complementaire karakter van de Abw ziet de Raad geen ruimte om aan een uitzonderingsbepaling als
artikel 43, tweede lid, van de Abw een strekking toe te kennen die ruimer is dan die waartoe de tekst van de bepaling aanleiding geeft. Dit betekent dat, anders dan appellante heeft betoogd, de uitzondering van artikel 43, tweede lid, aanhef en onder l en m (oud), van de Abw zich in haar geval niet voordoet. Gedaagde heeft dan ook terecht geen toepassing gegeven aan de vrijlatingfaciliteit als bedoeld in artikel 43, tweede lid, aanhef en onder l en m (oud), van de Abw en de ziekengelduitkering terecht - volledig - op appellantes bijstandsuitkering in mindering gebracht.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en mr. A.B.J. van der Ham en mr. C. van Viegen als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2004.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.