ECLI:NL:CRVB:2004:AP4554
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoofdelijk aansprakelijkheid voor onbetaald gelaten premies ingevolge sociale werknemersverzekeringswetten na faillissement
In deze zaak gaat het om de hoofdelijk aansprakelijkheid van de appellant voor onbetaald gelaten premies ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten. De appellant, die enig aandeelhouder was van een failliete vennootschap, werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aansprakelijk gesteld voor premies die door deze vennootschap niet waren betaald over de jaren 1994 en 1995. De rechtbank Leeuwarden had eerder het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de appellant ging in hoger beroep tegen de beslissing dat zijn beroep ongegrond was verklaard voor de periode voorafgaand aan het faillissement van de vennootschap.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad oordeelde dat de gedaagde niet aannemelijk had gemaakt dat de vennootschap ten tijde van het faillissement in gebreke was met het betalen van premies. De Raad heeft de aansprakelijkstelling van de appellant voor premies die betrekking hebben op de periode vóór het faillissement vernietigd, omdat de motivering van het bestreden besluit ondeugdelijk was. De Raad heeft de gedaagde ook veroordeeld in de proceskosten van de appellant in hoger beroep.
De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder bestuurders hoofdelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de schulden van een vennootschap, met name in het kader van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV). De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de premies die betrekking hebben op de periode vóór het faillissement, omdat er geen betalingsachterstand was aangetoond. De uitspraak is gedaan op 17 juni 2004.