ECLI:NL:CRVB:2004:AP4552
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vaststelling dagloon en onregelmatig arbeidspatroon in WAO-zaak
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin de hoogte van het WAO-dagloon werd vastgesteld. Appellant, vertegenwoordigd door mr. P.L.M.F. Roosendaal, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die de uitkering van appellant handhaafde op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100 en het dagloon vaststelde op f 32,27. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant als uitzendkracht uit eigen keuze afwisselend wel en niet werkzaam was, wat leidde tot de vaststelling van het dagloon volgens de Algemene dagloonregelen.
Tijdens de zitting op 6 mei 2004 was appellant niet aanwezig, terwijl gedaagde zich liet vertegenwoordigen door mr. M.W. Tak-de Heer. In hoger beroep betwistte appellant de conclusie van de rechtbank en voerde aan dat zijn psychische toestand een negatief effect had op zijn sollicitatiepatroon. De Raad overwoog dat er onvoldoende bewijs was voor een voldoende aantal sollicitaties en dat er geen direct verband was aangetoond tussen de psychische klachten en het sollicitatiepatroon van appellant.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de toepassing van artikel 14 van de Dagloonregelen WAO op goede gronden was gedaan. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde, en dat er geen aanleiding was om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 juni 2004.