ECLI:NL:CRVB:2004:AP4544

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/3176 WAO + 01/3177 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant werd vastgesteld op 25 tot 35%. De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, waarbij de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats is getreden van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.A.W. Enoch, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, waarin de rechtbank oordeelde dat de beperkingen van appellant correct waren vastgesteld en dat hij in staat was om bepaalde functies te vervullen.

Tijdens de zitting heeft appellant aangegeven dat hij de hoogte van het dagloon niet ter discussie stelt, waardoor het geschil zich heeft beperkt tot de vraag of de mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% terecht is vastgesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belastbaarheid van appellant in voldoende mate is meegenomen in de beoordeling en dat de geselecteerde functies niet boven zijn belastbaarheid uitkwamen. Appellant betwistte deze vaststelling en stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt is.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de rechtbank op juiste gronden tot haar beslissing is gekomen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van de eerdere beoordeling en heeft het hoger beroep van appellant afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 17 juni 2004, waarbij de betrokken rechters de beslissing hebben genomen.

Uitspraak

01/3176 WAO
01/3177 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Op bij aanvullend beroepschrift, met bijlagen, aangevoerde gronden heeft mr. J.A.W. Enoch, advocaat te Utrecht, namens appellant hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Amsterdam reg.nrs. 99/11208 en 99/12506 op 19 april 2001 tussen partijen gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en heeft bij brief van 11 december 2003 enkele vanwege de Raad aan hem voorgelegde vragen beantwoord.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 6 mei 2004, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Enoch, voornoemd, en gedaagde zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Ter zitting heeft appellant uitdrukkelijk te kennen gegeven dat de hoogte van het dagloon door hem niet (verder) ter discussie wordt gesteld, waarmee het geding in hoger beroep zich heeft versmald tot de door de rechtbank in haar uitspraak bevestigend beantwoorde vraag of gedaagde de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 26 september 1994 terecht op 25 tot 35% heeft vastgesteld. Appellant stelt dat hij als volledig arbeidsongeschikt moet worden beschouwd.
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat bij het opstellen van het zogenaamde belastbaarheidpatroon in voldoende mate rekening is gehouden met de beperkingen van appellant en dat in geen van de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant wordt overschreden. De voor appellant per 26 september 1994 geldende beperkingen zijn volgens de rechtbank niet onjuist vastgesteld, zodat hij op die datum in staat was om deze functies te vervullen. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat in deze functies een loon kan worden verdiend, dat, afgezet tegen het maatmaninkomen van appellant, niet tot een hogere mate van arbeidsongeschiktheid leidde dan gedaagde heeft vastgesteld. De Raad acht dit oordeel en de motivering ervan juist en neemt deze over. Dat de voor appellant op 26 september 1994 geldende, uit ziekte of gebrek voortvloeiende arbeidsbeperkingen door gedaagde in zijn besluitvorming zijn onderschat, blijkt, anders dan appellant heeft aangevoerd, niet uit de door hem overgelegde, op latere tijdvakken betrekking hebbende, medische informatie.
Het hoger beroep slaagt niet en de uitspraak waarvan hoger beroep komt, voor zover nog aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet geen aanleiding voor de toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G. van der Wiel als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2004.
(get.) G. van der Wiel
(get.) R.E. Lysen