ECLI:NL:CRVB:2004:AO8654

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/119 WAO, 01/120 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak over de gedifferentieerde premie in de WAO voor het premiejaar 1998

In deze zaak gaat het om de gedifferentieerde premie zoals bedoeld in artikel 78 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor het premiejaar 1998. Appellante, vertegenwoordigd door G.C.J. van Doorn, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 4 december 2000 de beroepen van appellante ongegrond verklaarde. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 8 april 2004, waarbij gedaagde, vertegenwoordigd door W.F.K. ter Hennepe, zich heeft verzet tegen de claims van appellante.

De Raad overweegt dat de door gedaagde toegepaste wettelijke regeling correct is, ondanks dat appellante stelt dat deze tot onredelijke resultaten leidt. De rechtbank heeft deze bezwaren terecht verworpen, en de Raad verwijst naar eerdere uitspraken waarin is vastgesteld dat de oorzaak van arbeidsongeschiktheid geen rol speelt bij de premiedifferentiatie. De Raad benadrukt dat het niet aan de rechter is om de billijkheid van de wet te beoordelen, en dat het bestreden besluit niet voor vernietiging in aanmerking komt op basis van de door appellante ervaren onrechtvaardigheid.

Uiteindelijk bevestigt de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding om artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen. De beslissing is genomen door mr. R.C. Stam, met mr. A. Kovács als griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 april 2004.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
01/119 WAO
01/120 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 4 mei 1998 heeft gedaagde ongegrond verklaard de bezwaren van appellante tegen het besluit van
31 december 1997, waarbij de door haar verschuldigde gedifferentieerde premie als bedoeld in artikel 78 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor het premiejaar 1998 is vastgesteld op 7,98 %. Bij besluit van 31 januari 2000 heeft gedaagde ongegrond verklaard de bezwaren van appellante tegen het besluit van 14 december 1999 tot vaststelling van de gedifferentieerde premie voor het premiejaar 2000 op 7,81 %.
De rechtbank Utrecht heeft bij uitspraak van 4 december 2000, nummers 98/1110 en 00/414, de namens appellante tegen die besluiten ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van de Raad op 8 april 2004, waar namens appellante is verschenen G.C.J. van Doorn, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door W.F.K. ter Hennepe, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat de (naar zij uitdrukkelijk erkent:) correct door gedaagde toegepaste wettelijke regeling tot een voor haar onredelijk resultaat leidt. De rechtbank heeft deze grond terecht en op goede gronden verworpen.
Zoals de Raad eerder in zijn uitspraak van 19 december 2002, USZ 2003/87, heeft overwogen speelt de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid bij de premiedifferentiatie geen rol. Als de betrokken werknemer hem door appellante aangeboden passende arbeid heeft geweigerd, is dat voor deze zaak evenmin van betekenis. Hiervoor verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 22 januari 2004, RSV 2004/110.
Het bestreden besluit komt niet voor vernietiging in aanmerking op de enkele grond dat dit is gebaseerd op door appellante als onrechtvaardig ervaren regelgeving. Het is de rechter niet toegestaan om de innerlijke waarde of de billijkheid van de wet te beoordelen.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet geen aanleiding tot toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. R.C. Stam, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier en uitgesproken in het openbaar op
22 april 2004.
(get.) R.C. Stam.
(get.) A. Kovács.