ECLI:NL:CRVB:2004:AO7423

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/4611 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor aanschaf wasmachine en koelkast wegens weigering medewerking huisbezoek

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand in de kosten van de aanschaf van een wasmachine en een koelkast. Appellant, die al jarenlang op bijstand is aangewezen, heeft op 6 september 2000 bijzondere bijstand aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eibergen, omdat appellant weigerde medewerking te verlenen aan een huisbezoek dat noodzakelijk werd geacht om de noodzaak van de aanschaf vast te stellen. De rechtbank Zutphen verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de weigering van appellant om medewerking te verlenen aan het huisbezoek niet gerechtvaardigd was. De Raad benadrukte dat volgens de Algemene bijstandswet (Abw) belanghebbenden verplicht zijn om medewerking te verlenen aan onderzoeken die nodig zijn voor de uitvoering van de wet. De Raad stelde vast dat de gedragslijn van gedaagde om een huisbezoek te houden bij aanvragen voor bijzondere bijstand niet in strijd is met de wet. Appellant had geen gegronde reden om het huisbezoek te weigeren, en zijn argumenten dat de goederen al waren afgevoerd, werden als onvoldoende beschouwd.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat gedaagde terecht de aanvraag om bijzondere bijstand had afgewezen. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, aangezien er geen sprake was van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht door appellant. De uitspraak werd openbaar gedaan op 6 april 2004.

Uitspraak

01/4611 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Eibergen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer, op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 6 juli 2001, reg.nr. 00/1443 NABW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is, gevoegd met de gedingen met reg.nrs. 01/4612 NABW en 01/4614 NABW, behandeld ter zitting van 9 maart 2004, waar voor appellant is verschenen
mr. H.H. van Steijn, kantoorgenoot van mr. Kobossen, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door drs. S.G. Kruit, werkzaam bij de gemeente Eibergen. Na de gevoegde behandeling zijn de gedingen weer gesplitst. In deze zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. MOTIVERING
Appellant heeft op 6 september 2000, voorzover hier van belang, bijzondere bijstand verzocht in de kosten van aanschaf van een wasmachine en een koelkast.
Gedaagde heeft de aanvraag bij besluit van 2 oktober 2000 afgewezen op de grond dat hij, wegens het weigeren van medewerking door appellant aan een huisbezoek, de noodzaak tot aanschaf van de betreffende goederen niet heeft kunnen beoordelen.
Bij besluit van 19 december 2000 heeft gedaagde het tegen het besluit van 2 oktober 2000 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 19 december 2000 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant is het oordeel van de rechtbank in hoger beroep gemotiveerd bestreden. Daarbij is gesteld dat een voorafgaand huisbezoek niet nodig was om tot een juiste beoordeling van de aanvraag te komen omdat de te vervangen wasmachine en koelkast ten tijde van het voorgenomen huisbezoek niet meer in de woning aanwezig waren. Voorts is benadrukt dat appellant reeds jarenlang op bijstand is aangewezen en nog nimmer bijzondere bijstand voor de aanschaf of vervanging van witgoed heeft aangevraagd, zodat de noodzaak tot vervanging van de oude wasmachine en koelkast evident was.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 65, derde lid (oud), van de Algemene bijstandswet (Abw) is de belanghebbende verplicht aan burgemeester en wethouders desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. Ingevolge artikel 66, tweede lid, van de Abw bepalen burgemeester en wethouders de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens dient plaats te vinden. Bij de beoordeling of de belanghebbende in een concreet geval verplicht is mee te werken aan een onderzoek dat inbreuk maakt op zijn persoonlijke levenssfeer neemt de Raad tot uitgangspunt dat deze inbreuk niet onevenredig mag zijn met het met het onderzoek van de verlangde gegevens nagestreefde doel en dat dit doel niet op een minder ingrijpende wijze kan worden bereikt. Indien de belanghebbende niet of onvoldoende meewerkt aan een noodzakelijk te achten huisbezoek en hij daarbij is gewezen op de mogelijke gevolgen voor het recht op bijstand, kan het niet nakomen van de medewerkingsverplichting tot weigering van de gevraagde bijstand leiden.
Blijkens het verhandelde ter zitting van de Raad volgt gedaagde bij verzoeken om bijzondere bijstand ter vervanging van duurzame gebruiksgoederen de gedragslijn dat door middel van een onaangekondigd huisbezoek de noodzaak van de vervanging van de betreffende goederen wordt vastgesteld. Zoals de gemachtigde ter zitting heeft toegelicht gebeurt dit om een zo actueel en betrouwbaar mogelijk beeld te verkrijgen van de staat waarin de te vervangen goederen verkeren. De Raad acht deze gedragslijn niet strijdig met enige regel van geschreven of ongeschreven recht.
Appellant is bij gelegenheid van het voorgenomen huisbezoek op de hoogte gesteld van het doel van dat bezoek. Hem is toen tevens meegedeeld dat een weigering om het huisbezoek toe te staan tot gevolg zou hebben dat de door hem gevraagde bijzondere bijstand zou worden afgewezen. Appellant heeft niettemin volhard in zijn weigering de betrokken ambtenaren van de sociale dienst in de woning toe te laten.
De Raad is van oordeel dat appellant geen gegronde reden had om de verlangde medewerking aan het huisbezoek op 11 september 2000 te weigeren. Het enkele feit dat appellant later op diezelfde dag, en dus achteraf, telefonisch heeft meegedeeld dat een huisbezoek zinledig zou zijn geweest nu de te vervangen goederen op genoemde datum reeds naar de Kringloopwinkel waren afgevoerd doet hieraan geen afbreuk, reeds omdat daarvan, wat daar ook van zij, door appellant niet eerder - bij de aanvraag of ten tijde van het voorgenomen huisbezoek - melding is gemaakt en zulks achteraf niet meer met voldoende zekerheid valt vast te stellen. Ook de stelling van appellant dat reeds het langdurig aangewezen zijn op een bijstandsuitkering een nader onderzoek naar de staat van de goederen overbodig zou maken kan de Raad niet volgen aangezien in het kader van de toetsing aan artikel 39, eerste lid, van de Abw de noodzaak van de kosten dient te worden vastgesteld.
De Raad komt derhalve tot de slotsom dat gedaagde, gelet op het bepaalde in artikel 65, derde lid (oud), van de Abw in verbinding met artikel 39, eerste lid, van de Abw, terecht de aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van aanschaf van een wasmachine en een koelkast heeft afgewezen. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
Voor de gevraagde veroordeling van appellant in de proceskosten van gedaagde ziet de Raad geen aanleiding. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat hem niet is gebleken van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht door appellant als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Voor een veroordeling van gedaagde in de proceskosten van appellant bestaat evenmin aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk als voorzittter en mr. R.M. van Male en mr. R.H.M. Roelofs als leden, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 april 2004.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) L. Jörg.
MvK26034