ECLI:NL:CRVB:2004:AO7391
Centrale Raad van Beroep
Toekenning van kinderbijslag en ingezetenschap onder de Algemene Kinderbijslagwet
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 22 april 2004, staat de vraag centraal of de toekenning van kinderbijslag terecht is afgewezen omdat de betrokkene niet als ingezetene kan worden aangemerkt en derhalve niet verzekerd is voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De appellant, die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem, betwistte de afwijzing van zijn aanvraag voor kinderbijslag voor zijn partner, die van Turkse nationaliteit is en sinds 28 augustus 2001 in Nederland verblijft.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat de betrokkene op de relevante peildata niet als ingezetene kon worden beschouwd, omdat zij niet aan de voorwaarden van de AKW voldeed. De Raad overweegt dat de definitie van ingezetene volgens de AKW inhoudt dat iemand in Nederland woont. De Raad concludeert dat de juridische, economische en sociale binding van de betrokkene met Nederland op de peildata niet voldoende was om haar als ingezetene te kwalificeren. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de afwijzing van de kinderbijslag terecht was.
De Raad wijst erop dat de betrokkene, ondanks haar juridische binding met Nederland door haar verblijfsvergunning, financieel afhankelijk was van de appellant en dat haar sociale binding met Nederland zwak was, onder andere omdat haar kinderen in Turkije verbleven. De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt en dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. R.C. Stam, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier.