ECLI:NL:CRVB:2004:AO5898

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/3790 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van arbeidsverplichtingen opgelegd aan appellant onder de Algemene bijstandswet

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin zijn beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad ongegrond werd verklaard. Het geschil betreft de oplegging van arbeidsverplichtingen aan appellant op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). Appellant stelt dat hij volledig arbeidsongeschikt is door ziekte en betwist de rechtmatigheid van de opgelegde verplichtingen. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het advies van de arbeidsmedisch adviseur Van Wely, die concludeerde dat appellant niet als arbeidsgehandicapt kan worden aangemerkt en geschikt is voor fulltime werk, met inachtneming van beperkingen aan de rechterarm.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen objectieve medische gegevens heeft overgelegd die zijn standpunt ondersteunen. De rechtbank heeft in haar eerdere uitspraak terecht geoordeeld dat het besluit van gedaagde om de arbeidsverplichtingen op te leggen, op een deugdelijke basis rustte. De Raad bevestigt de overwegingen van de rechtbank en komt tot de conclusie dat het beroep van appellant ongegrond is. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is om de eerdere uitspraak van de rechtbank te bevestigen, waarbij de Raad geen aanleiding ziet voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan op 24 februari 2004, waarbij de betrokken rechters de zaak in het openbaar hebben behandeld. De Raad heeft de belangen van appellant en de argumenten die hij naar voren heeft gebracht zorgvuldig gewogen, maar heeft geen reden gevonden om af te wijken van de eerdere beslissing.

Uitspraak

01/3790 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een op 29 juni 2001 door de rechtbank Haarlem tussen partijen gewezen uitspraak, reg.nr. AWB 00-8777, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 22 september 2001 heeft appellant nog nadere stukken aan de Raad toege-zonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 13 januari 2004, waar appellant in persoon is ver-schenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door G.S. Woudstra, werkzaam bij de gemeente Zaanstad.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende feiten.
Appellant ontvangt sedert 1 november 1996 een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw).
Bij besluit op bezwaar van 21 november 2000 heeft gedaagde zijn besluit van 4 juli 2000, waarbij aan appellant de arbeidsverplichtingen van artikel 113, eerste lid, van de Abw (hierna: de arbeidsverplichtingen) zijn opgelegd, gehandhaafd. Gedaagde heeft dit besluit gebaseerd op een in het kader van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (hierna: Wet REA) door de arbeidsmedisch adviseur Van Wely op 14 februari 2000 uitgebracht advies, volgens hetwelk appellant niet arbeidsgehandicapt wordt geacht in de zin van de Wet REA en appellant als arbeidsgeschikt wordt aangemerkt voor het verrichten van full-time werkzaamheden, waarbij rekening dient te worden gehouden met beperkingen aan de rechterarm.
Het tegen het besluit van 21 november 2000 ingestelde beroep is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen (waarbij appellant als eiser en gedaagde als verweerder is aangeduid):
"Eiser stelt zich op het standpunt dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Hij wijst in dit verband op zijn hoofdpijnklachten, astma, verminderde kracht in de rechterarm, overspannenheid en gewichtsverlies. (…). Uit het advies van de arbeidsmedisch adviseur van 14 februari 2000 blijkt dat hij eiser tijdens spreekuur heeft onderzocht en dat hij telefonisch informatie heeft opgevraagd bij de huisarts van eiser, dr. Mooy. Door de arbeidsmedisch adviseur is aandacht besteed aan de door eiser naar voren gebrachte klachten. Er is sprake van functionele beperkingen ten ge-volge van een ziekte of gebrek, doch deze zijn naar zijn mening niet structureel van aard. Eiser is met name beperkt ten aanzien van de functie van de rechterarm. Eiser heeft geen (nieuwe) medische informatie overgelegd, noch andere feiten of omstan-digheden naar voren gebracht, om zijn standpunt dat hij volledig arbeidsongeschikt is te onderbouwen. Op grond van het vorenoverwogene had het op de weg van eiser gelegen om zijn standpunt te onderbouwen. Verweerder mocht en kon naar het oordeel van de rechtbank zijn besluitvorming dan ook baseren op genoemd advies, omdat niet is gebleken dat dit advies niet deugdelijk zou zijn.".
Appellant is van die uitspraak in hoger beroep gekomen. Appellant heeft in hoger beroep evenals in bezwaar en beroep betoogd dat hij volledig arbeidsongeschikt is ten gevolge van ziekte.
De Raad overweegt het volgende.
Artikel 113, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Abw bepaalt dat de belanghebben-de die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienst-betrekking verplicht is naar vermogen te trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen en pas-sende arbeid te aanvaarden. Onder passende arbeid wordt, gezien het bepaalde in artikel 113, tweede lid, van de Abw verstaan alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de belanghebbende is berekend, tenzij aanvaarding ervan om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd.
In geding is de vraag of gedaagde terecht bij zijn besluit van 21 november 2000 heeft gehandhaafd zijn besluit om appellant de arbeidsverplichtingen op te leggen. De Raad beantwoordt deze vraag, evenals de rechtbank, bevestigend en stelt zich achter de over-wegingen van de aangevallen uitspraak. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat Van Wely door de huisarts van appellant telefonisch verstrekte inlichtingen bij zijn oordeel heeft betrokken en dat hij zich bij het uitbrengen van zijn advies rekenschap heeft gegeven van de medische en sociale voorgeschiedenis van appellant. Voorts zijn van de zijde van appellant ook in hoger beroep geen objectieve medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat het advies van Van Wely ondeugdelijk is. Hetgeen overigens door appellant in hoger beroep naar voren is gebracht, heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen dan waartoe de rechtbank in de aangevallen uitspraak is gekomen.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard, zodat de aangevallen uitspraak - voor zover door appellant bestreden - voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Aldus gewezen door mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. C. van Viegen als leden, in tegenwoordigheid van B.M. Biever-van Leeuwen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2004.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.
(get.) B.M. Biever-van Leeuwen.
GdJ/93