ECLI:NL:CRVB:2004:AO5668

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/5108 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijstandsuitkering ex-echtgenote en gezamenlijke huishouding

In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstandsuitkeringen die zijn verleend aan de ex-echtgenote van appellant, die volgens de gemeente Enschede ten onrechte zijn verstrekt. Appellant, die gehuwd is geweest met de ex-echtgenote, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo. De rechtbank had het bezwaar van appellant tegen de terugvordering ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de gemeente op basis van anonieme tips een onderzoek heeft ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering van de ex-echtgenote. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant en zijn ex-echtgenote een gezamenlijke huishouding voerden, wat niet was gemeld aan de gemeente. Hierdoor heeft de gemeente besloten de bijstandsuitkering van de ex-echtgenote te herzien en de ten onrechte betaalde bedragen terug te vorderen van zowel de ex-echtgenote als appellant.

De Raad heeft in zijn uitspraak van 10 april 2001 geoordeeld dat de wetgeving op dat moment geen basis bood voor terugvordering van een partner wiens middelen niet waren meegerekend bij de verlening van bijstand aan de andere partner. Aangezien de ex-echtgenote bijstand ontving naar de norm voor een alleenstaande ouder, kon de gemeente geen grondslag vinden voor de terugvordering van appellant. De Centrale Raad van Beroep heeft daarom de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op de terugvordering van appellant. De gemeente Enschede is veroordeeld tot het nemen van een nieuw besluit op het bezwaar van appellant en moet de proceskosten vergoeden.

Uitspraak

01/5018 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. P.G.M. Lodder, advocaat te Utrecht, op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Almelo op 13 augustus 2001 gewezen uitspraak, reg.nr. 01/122 NABW W1 A, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is gevoegd met dat tussen N. [naam ex-echtgenote] (hierna: [naam ex-echtgenote]) en gedaagde, reg.nr. 01/5019 NABW, behandeld ter zitting van 13 januari 2004, waar voor appellant is verschenen mr. H.K. Jap-A-Joe, kantoorgenoot van mr. Lodder, voornoemd, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. E.J. Zorgdrager, werkzaam bij de gemeente Enschede.
Na de behandeling is de Raad gebleken dat het onderzoek in het geding met het registratienummer 01/5019 NABW niet volledig is geweest, in verband waarmee besloten is het onderzoek te heropenen. Aangezien voldoende gegevens beschikbaar zijn om uitspraak te kunnen doen in het onderhavige geding, heeft de Raad besloten de behandeling te splitsen en in dit geding uitspraak te doen.
II. MOTIVERING
Appellant is gehuwd geweest met [naam ex-echtgenote]. Aan [naam ex-echtgenote] is laatstelijk met ingang van 26 juli 1981 een uitkering op grond van de Algemene Bijstandswet (ABW) toegekend naar de norm voor een één-oudergezin. Na de inwerkingtreding van de Algemene bijstandswet (Abw) is deze uitkering voortgezet op grond van deze wet. Na anonieme tips te hebben ontvangen, heeft de afdeling Sociale Recherche van de gemeentelijke Sociale Dienst Enschede een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de uitkering van [naam ex-echtgenote]. Op grond van de bevindingen van dat onderzoek heeft gedaagde geconcludeerd dat appellant en [naam ex-echtgenote] een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd zonder daarvan aan gedaagde mededeling te hebben gedaan. Gedaagde heeft daarin aanleiding gezien om het recht op uitkering van [naam ex-echtgenote] bij besluit van 10 juni 1999 te herzien (lees: in te trekken) over de periode van 1 augustus 1994 tot en met 31 januari 1999 en de over dat tijdvak ten onrechte betaalde uitkering ten bedrage van f 118.668,10 van [naam ex-echtgenote] terug te vorderen. Voorts is bij dat besluit de aan [naam ex-echtgenote] verleende bijstand mede van appellant teruggevorderd op grond van artikel 84, tweede lid, van de Abw.
Uit de gedingstukken blijkt dat de over de maand januari 1999 betaalde bijstand inmiddels is terugbetaald.
Gedaagde heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit om de aan [naam ex-echtgenote] verleende bijstand mede van hem terug te vorderen bij besluit van 5 december 2000, ongegrond verklaard.
In de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen het besluit van 5 december 2000 ongegrond verklaard.
Appellant is daarvan in hoger beroep gekomen. Aangevoerd is dat hij niets aan de gemeente Enschede verschuldigd is.
De Raad, zich beperkende tot de in geding zijnde vraag of bij het bestreden besluit terecht is beslist om het bezwaar van appellant tegen de aan hem gerichte terugvordering ongegrond te verklaren, overweegt het volgende.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 10 april 2001, gepubliceerd in RSV 2001/142, geoordeeld dat de tot 31 december 1998 geldende tekst van artikel 84, tweede lid, van de Abw geen basis biedt voor terugvordering van een partner met wiens middelen bij de verlening van bijstand geen rekening is gehouden in gevallen dat aan de andere partner naar de norm voor een alleenstaande ouder gezinsbijstand is verleend (zie ook de beschikking van de Hoge Raad van 22 december 2000, gepubliceerd in USZ 2001/55 en RSV 2001/72). Aangezien aan [naam ex-echtgenote] bijstand is verleend naar de norm voor een alleenstaande ouder, volgt hieruit dat gedaagde in dit artikel, anders dan is aangenomen, tot 31 december 1998 geen grondslag kon vinden voor terugvordering van appellant van de aan [naam ex-echtgenote] verleende bijstand.
Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de terugvordering van de aan [naam ex-echtgenote] verleende bijstand van appellant en dat, met gegrondverklaring van het beroep, het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. Gedaagde dient een nieuw besluit op het bezwaar van appellant te nemen.
Op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor rechtsbijstand in beroep en op € 644,-- voor rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, voorzover deze betrekking heeft op de terugvordering van appellant;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 5 december 2000 gegrond voorzover dit betrekking heeft op de terugvordering van appellant;
Vernietigt dat besluit in zoverre;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op het bezwaar van appellant neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt gedaagde tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag groot € 1.288,--, te betalen door de gemeente Enschede aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat gedaagde aan appellant het gestorte griffierecht van in totaal € 104,37
(f 230,--), dient te vergoeden, te betalen door de gemeente Enschede.
Aldus gegeven door mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. C. van Viegen als leden, in tegenwoordigheid van B.M. Biever-van Leeuwen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2004.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.
(get.) B.M. Biever-van Leeuwen.