ECLI:NL:CRVB:2004:AO4004
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. Bolt
- C.P.J. Goorden
- H.G. Rottier
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een mededeling over onjuist uitkeringspercentage in het kader van de ziekte-uitkering
In deze zaak gaat het om een geschil tussen een appellant en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de hoogte van een ziekte-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 januari 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank heeft bevestigd, zij het op andere gronden. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een mededeling van de Minister waarin werd aangegeven dat de uitbetaling van zijn ziekte-uitkering op basis van een onjuist percentage had plaatsgevonden. De Raad oordeelde dat deze mededeling niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden.
De zaak ontstond nadat de appellant, die als leerkracht werkzaam was, zich ziek had gemeld en een ziekte-uitkering had aangevraagd. De Minister had op 26 januari 2000 twee besluiten genomen: één waarin de appellant een ziekte-uitkering werd toegekend en een ander waarin de hoogte van de uitkering werd vastgesteld. De appellant was van mening dat hij pas bij een latere brief van 20 december 2000 op de hoogte was gesteld van de hoogte van zijn uitkering, maar de Raad oordeelde dat hij uit de eerdere besluiten had kunnen afleiden dat zijn uitkering 40% van zijn laatst verdiende salaris zou bedragen.
De Raad concludeerde dat de mededeling van de Minister over het onjuiste uitkeringspercentage geen nieuw besluit was, maar slechts een bevestiging van een eerder genomen besluit. Hierdoor was er geen sprake van een nieuw besluit met zelfstandig rechtsgevolg, en kon de appellant geen rechtsmiddelen aanwenden tegen deze mededeling. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die had geoordeeld dat het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk was, en oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenvergoeding.