ECLI:NL:CRVB:2004:AO3720

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/4805 BZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsverlening aan zelfstandigen en de omzetting van lening naar bijstand om niet

In deze zaak gaat het om de bijstandsverlening aan zelfstandigen, specifiek de appellante C.D.M. Peeters, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de bijstand die aan Peeters was verleend, correct was vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak en bevestigt de eerdere uitspraak. De bijstand aan Peeters was in de vorm van een renteloze lening, die later omgezet werd in een bedrag om niet. Dit gebeurde na een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenbergen. De Raad stelt vast dat de bijstand over de periode van 1 november 1997 tot en met 31 december 1997 correct is omgezet en dat er geen grond is om te oordelen dat het bedrag niet juist is vastgesteld. Peeters had aangevoerd dat haar inkomen over 1998 te hoog was vastgesteld, omdat er geen rekening was gehouden met een verlies dat zij had geleden. De Raad oordeelt echter dat de gemeente zich aan de wettelijke voorschriften heeft gehouden en dat de keuze voor de periode waarover de administratie werd gevoerd, doorslaggevend is voor de vaststelling van het inkomen. De Raad bevestigt dat de hoogte van de verleende bijstand correct is vastgesteld en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de rechtbank wordt dan ook bevestigd.

Uitspraak

01/4805 BZ
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
C.D.M. Peeters, wonende te Steenbergen, appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenbergen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. J.J. Bronsveld, advocaat te Bergen op Zoom, op bij een aanvullend beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Breda op 24 juli 2001 tussen partijen gewezen uitspraak, reg.nr. 00/1175 NABW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 13 januari 2004, waar appellante - met voorafgaand bericht - niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door J.A. de Craen, werkzaam bij de gemeente Steenbergen.
II MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geval van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Aan appellante is ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan over de periode van 1 november 1997 tot en met 31 december 1997 bijstand ingevolge het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz) toegekend.
Bij besluit van 26 mei 1998 is de bijstand over de periode van 1 november 1997 tot en met 31 december 1997 omgezet in een bedrag om niet en is de verstrekking van de bijstand in de vorm van een lening voortgezet gedurende het jaar 1998.
Bij besluit van 14 juni 1999 heeft gedaagde de over 1998 als lening verleende bijstand gedeeltelijk, te weten tot een bedrag van f 8.983,67, omgezet in bijstand om niet.
Bij besluit van 15 mei 2000 heeft gedaagde het namens appellante tegen het besluit van 14 juni 1999 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het tegen het besluit van 15 mei 2000 ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Zij stelt zich op het standpunt dat gedaagde op het inkomen over 1998 het verlies over de periode van 1 november 1997 tot en met 31 december 1997 in mindering had moeten brengen. Appellante is voorts van mening dat het als verleende bijstand in aanmerking genomen bedrag te hoog is vastgesteld, omdat volgens haar de aan gedaagde gecedeerde vordering inzake de onderhoudsbijdrage van haar ex-echtgenoot niet volledig is geïncasseerd. Daartoe voert zij aan dat zij van een lagere bijstandsuitkering had kunnen leven, indien zij de onderhoudsbijdrage zelf zou hebben kunnen innen.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Abw heeft, indien aan een zelfstandige op grond van artikel 8 van de Abw, anders dan ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal, bijstand wordt verleend, deze bijstand voorlopig de vorm van een renteloze geldlening die in maandelijkse termijnen wordt uitbetaald. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt, zodra het inkomen bekend is over het boekjaar waarin de in het eerste lid bedoelde bijstand is verleend, de hoogte van deze bijstand definitief vastgesteld en vindt, voorzover het vermogen van de zelfstandige een bij algemene maatregel van bestuur te stellen grens niet te boven gaat, tot die hoogte omzetting plaats in een bedrag om niet.
In artikel 10, eerste lid, van het Bbz is bepaald dat burgemeester en wethouders een nadere beslissing nemen met betrekking tot de verleende bijstand, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet, nadat zij het netto inkomen uit bedrijf of zelfstandig beroep definitief hebben vastgesteld aan de hand van de administratie. De zelfstandige legt deze binnen zes maanden na afloop van het boekjaar over aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, van het Bbz wordt, indien de verleende bijstand, vermeerderd met het in het desbetreffende boekjaar behaalde netto-inkomen meer is dan de jaarnorm, de bijstand ter grootte van het verschil teruggevorderd en wordt de rest van de als geldlening verstrekte bijstand omgezet in een bedrag om niet. Uit de wetsgeschiedenis van deze bepaling blijkt dat, indien op jaarbasis te veel bijstand is verstrekt, de resterende lening dient te worden terugbetaald.
In artikel 1, aanhef en onder c, van het Bbz is bepaald dat onder boekjaar wordt verstaan de periode van twaalf maanden waarover de administratie van de zelfstandige wordt gevoerd. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, van het Bbz wordt onder netto inkomen verstaan het over het boekjaar verworven inkomen, bedoeld in hoofdstuk IV, afdeling 3, paragraaf 2, van de wet.
In het eerste artikel van deze paragraaf, artikel 47, is aangegeven wat onder inkomen wordt verstaan. Ingevolge artikel 47, eerste lid, aanhef en onder b, van de Abw moet het daarbij in elk geval gaan om middelen die betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan. In het derde lid van artikel 47 is, voorzover hier van belang, bepaald dat, in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, bij bijstandverlening aan een zelfstandige rekening wordt gehouden met het inkomen over een boekjaar, zoals dat aan de hand van zijn administratie wordt vastgesteld.
Door bij de vaststelling van het bedrag dat appellante in 1998 als netto inkomen heeft verworven als uitgangspunt te nemen de in de jaarstukken van appellante vermelde winst over (het met het kalenderjaar samenvallende boekjaar) 1998, heeft gedaagde naar het oordeel van de Raad gehandeld in overeenstemming met de bij en krachtens de Abw op dit punt gegeven voorschriften. Terecht is bij die vaststelling geen rekening gehouden met het verlies, vermeld in de verlies- en winstrekening over de periode van 1 november 1997 tot en met 31 december 1997. De Raad merkt daarbij op dat volgens vaste jurisprudentie een eenmaal gemaakte keuze ten aanzien van het begin en het einde van de periode waarover de administratie wordt gevoerd in beginsel doorslaggevend is voor het inkomen over die periode, en dat er in dit geval geen aanleiding is om die keuze niet te volgen.
De Raad ziet voorts geen grond om te oordelen dat het ter zake van verleende bijstand over 1998 in aanmerking genomen bedrag niet juist is vastgesteld. Noch de tekst noch de toelichting bij artikel 10 van het Bbz geeft aanleiding om onder verleende bijstand iets anders te verstaan dan de daadwerkelijk verleende bijstand. De stelling dat de hoogte van de verleende bijstand ook anders had kunnen zijn geweest, maakt dit niet anders.
Met inachtneming van het voorgaande dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
III BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk als voorzitter en mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans en mr. A.B.J. van der Ham als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.C. de Wit als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2004.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) P.C. de Wit.
EK
2701