ECLI:NL:CRVB:2004:AO3585
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Passeren schending hoorplicht met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht en proceskostenveroordeling
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2004, zijn appellanten B.V. I en B.V. II in hoger beroep gekomen tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De zaak betreft de aansprakelijkheid voor de betaling van premies werknemersverzekeringen, waarbij de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) als gedaagde optreedt. De appellanten hebben hun beroep ingesteld tegen besluiten van gedaagde, die hen hoofdelijk aansprakelijk had gesteld voor premies in verband met werknemers die in 1984 en 1985 ter beschikking waren gesteld. De Raad heeft eerder in 1993 een uitspraak gedaan die gedeeltelijk vernietigd werd, waarna gedaagde nieuwe besluiten heeft genomen die de aansprakelijkstelling verminderden.
De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de rechtbank de schending van de hoorplicht had moeten passeren op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd, maar bevestigd voor het overige. Tevens is gedaagde veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellanten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, tot een totaalbedrag van € 1.288,--. De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuwe aansprakelijkstellingen zijn gedaan, maar dat de besluiten enkel de vaststelling van de te verminderen bedragen betroffen. De Raad heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn van artikel 6 van het Europees Verdrag inzake de rechten van de mens niet is geschonden, ondanks de lange duur van de procedure.
De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht en de proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedures, en bevestigt dat de rechtbank in dit geval niet correct heeft gehandeld door gedaagde niet te veroordelen in de proceskosten van appellanten.