ECLI:NL:CRVB:2004:AO3472

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/3253 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de inlichtingenplicht en terugvordering van bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 januari 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schending van de inlichtingenplicht door de appellant, die geen melding heeft gemaakt van zijn werk en inkomsten bij uitzendbureau Dactylo. De appellant ontving sinds 1 januari 1997 een uitkering op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). Na informatie van de Belastingdienst over zijn werkzaamheden in de maanden maart, april en mei 1997, heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen zijn uitkering herzien en de kosten van bijstand teruggevorderd tot een bedrag van f 4.854,19. De rechtbank Breda verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.

De Raad heeft vastgesteld dat de herziening en intrekking van de uitkering niet meer in geschil zijn, maar dat de terugvordering van de kosten van bijstand wel ter discussie staat. De appellant heeft erkend dat hij zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, maar voerde aan dat hij in een noodsituatie verkeerde, wat hem zou rechtvaardigen. De Raad oordeelde echter dat de redenen die de appellant aanvoerde niet als dringende reden konden worden aangemerkt volgens de Abw. De gestelde noodsituatie was niet van dien aard dat deze de schending van de inlichtingenplicht kon rechtvaardigen.

De Raad bevestigde dat het College van burgemeester en wethouders terecht de te veel gemaakte kosten van bijstand heeft teruggevorderd, en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank, voor zover deze was aangevochten, diende te worden bevestigd. Er werden geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenplicht voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Uitspraak

01/3253 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. W. Nass, advocaat te Eindhoven, op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Breda op 25 april 2001 tussen partijen gewezen uitspraak, reg.nr. 00/1402, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 9 december 2003, waar voor appellant is verschenen mr. Nass, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door M.J. Suykerbuyk, werkzaam bij de gemeente Drimmelen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aan appellant is op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene bijstandswet (Abw) met ingang van 1 januari 1997 een uitkering toegekend naar de norm voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder.
Nadat uit gegevens verkregen van de Belastingdienst gebleken was dat appellant in de maanden maart, april en mei 1997 had gewerkt voor uitzendbureau Dactylo, zonder daarvan mededeling te doen aan gedaagde, heeft gedaagde actie ondernomen. Dat heeft ertoe geleid dat bij besluit van 29 maart 2000 het recht op uitkering van appellant over deze maanden is herzien, respectievelijk ingetrokken en de kosten van bijstand over die maanden tot een bedrag van in totaal f 4.854,19 van hem is teruggevorderd.
Gedaagde heeft bij besluit van 21 juni 2000 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 maart 2000 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 21 juni 2000 bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
Appellant kan zich met die uitspraak niet verenigen. Hij heeft in hoger beroep erkend dat hij de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden door van het werk en de inkomsten bij Dactylo geen melding te maken, maar voert aan dat hij in een noodsituatie verkeerde. Hij zou in de in geding zijnde maanden zijn gaan werken om te voorkomen dat het door hem gehuurde pand zou worden ontruimd wegens huurachterstand.
De Raad stelt op grond van het verhandelde ter zitting eerst vast dat de herziening/intrekking van het recht op uitkering over de maanden maart tot en met mei 1997 niet meer in geschil is. Dit betekent dat alleen nog in geschil is of gedaagde de te veel gemaakte kosten van bijstand terecht heeft teruggevorderd.
De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Aangezien appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden en aangezien daardoor over de in geding zijnde periode te veel bijstand is betaald, was gedaagde gezien het bepaalde in artikel 81, eerste lid (oud), van de Abw gehouden de te veel gemaakte kosten van bijstand van appellant terug te vorderen.
De Raad acht hetgeen door appellant is aangevoerd met betrekking tot de reden van het in de maanden maart, april en mei 1997 zijn gaan werken voor Dactylo geen dringende reden als bedoeld in artikel 78, derde lid, van de Abw op grond waarvan gedaagde bevoegd zou zijn geweest om geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien. Het betreft hier in het bijzonder geen onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen die als dringende reden kunnen worden aangemerkt, reeds niet omdat de door appellant gestelde reden slechts de aanleiding voor het gaan verwerven van (verzwegen) inkomsten betreft.
Hieruit volgt dat het besluit tot terugvordering in rechte stand houdt en dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Aldus gegeven door mr. G.A.J. van den Hurk als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.C. de Wit als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2004.
(get.) G.A.J. van den Hurk
(get.) P.C. de Wit