ECLI:NL:CRVB:2004:AO2832

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/5449 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de gedifferentieerde WAO-premie en regresrecht na arbeidsongeschiktheid door auto-ongeval

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2004, staat de beoordeling van de gedifferentieerde WAO-premie centraal. Appellante, een grote werkgever, heeft bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar gedifferentieerde premie voor het premiejaar 1999, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was vastgesteld op 1,65%. Dit besluit volgde op de arbeidsongeschiktheid van een werknemer als gevolg van een auto-ongeval in 1993, waarvoor de werknemer sinds 1994 een WAO-uitkering ontving. De rechtbank Zwolle had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Raad overweegt dat appellante bezwaar heeft tegen het feit dat bij de vaststelling van de gedifferentieerde premie geen rekening is gehouden met de mogelijkheid van regres van gedaagde op de schadeveroorzaker. Appellante stelt dat zij als niet-eigenrisicodrager geen regresrecht toekomt. De Raad bevestigt dat omslagleden, zoals appellante, geen regresrecht hebben, omdat zij geen betalingen doen die voor verhaal in aanmerking komen. De Raad wijst erop dat het bestreden besluit niet vernietigd kan worden op de grond dat het gebaseerd is op door appellante als onrechtvaardig ervaren regelgeving, aangezien de rechter niet de billijkheid van de wet kan beoordelen.

De Raad concludeert dat de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid geen rol speelt bij de premiedifferentiatie, en dat de stelling van appellante dat de werknemer passende arbeid heeft geweigerd, voor deze zaak niet relevant is. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat er geen termen zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wetgeving rondom de WAO en de premiedifferentiatie, zonder ruimte voor subjectieve interpretaties van billijkheid.

Uitspraak

01/5449 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[B.V. X]., te [Y.], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 31 maart 1999 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde ongegrond verklaard de bezwaren van appellante tegen het besluit van 21 november 1998, waarbij zij voor het premiejaar 1999 als grote werkgever is aangemerkt en waarbij de door haar verschuldigde gedifferentieerde premie als bedoeld in artikel 78 van de WAO voor het premiejaar 1999 is vastgesteld op 1,65%.
De rechtbank Zwolle heeft bij uitspraak van 7 september 2001 het namens appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante is mr. H. de Hek, advocaat te Kampen, op bij het beroepschrift vermelde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 11 december 2003, waar namens appellante is verschenen haar directeur G.J. van Pijkeren en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. C.J.M. Kluytmans, werkzaam bij Uwv.
II. MOTIVERING
Ten gevolge van een auto-ongeval is een werknemer van appellante in november 1993 arbeidsongeschikt geworden. Gedaagde heeft aan de betreffende werknemer met ingang van 31 oktober 1994 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO) toegekend en, op basis van de uit hoofde van deze toekenning in het jaar 1997 betaalde uitkering, de door appellante voor het premiejaar 1999 verschuldigde gedifferentieerde WAO-premie vastgesteld.
De Raad kan zich vinden in het in hoger beroep aangevochten deel van de aangevallen uitspraak en stelt zich achter de overwegingen van dat deel van die uitspraak. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd overweegt de Raad nog het volgende.
Appellante heeft bezwaar tegen het feit dat gedaagde bij de vaststelling van de gedifferentieerde premie geen rekening heeft gehouden met de mogelijkheid van regres van gedaagde op de schadeveroorzaker. Daarbij wijst appellante erop dat haar, als niet-eigenrisicodrager, geen regresrecht toekomt.
Appellante signaleert terecht dat haar als omslaglid, anders dan aan de eigen risico dragende werkgever en gedaagde, geen regresrecht toekomt. De Raad wijst erop dat omslagleden, zoals appellant, geen betalingen doen die voor verhaal in aanmerking komen, zodat regresrecht voor hen geen juridisch adequaat middel zou zijn.
Bij het besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 4 maart 2002, Stb. 2002 nr. 138 (Besluit regres en premievermindering WAO), is een regeling voor premievermindering na ontvangst van schadevergoeding, als bedoeld in artikel 107a, tweede lid van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, opgenomen in artikel 6 van het Besluit premiedifferentiatie WAO. Uit de nota van toelichting bij het Besluit regres en premievermindering WAO volgt dat aan deze regeling de gedachte ten grondslag ligt dat het als onbillijk wordt ervaren dat als gedaagde de lasten van de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van artikel 90, eerste lid, van de WAO kan verhalen op degene die in verband met het veroorzaken van ongeschiktheid tot werken jegens de verzekerde schadeplichtig is, de werkgevers niettemin een premie-opslag moeten betalen. Ingevolge het bij het Besluit regres en premievermindering WAO aan artikel 10 van het Besluit premiedifferentiatie WAO toegevoegde achtste lid is de door appellante bedoelde regeling voor premievermindering evenwel uitsluitend van toepassing in die gevallen waarin de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de verzekerde ingaat op of na 1 januari 2002.
Nu het bestreden besluit is gebaseerd op een met ingang van 31 oktober 1994 toegekende uitkering, is de bedoelde regeling in het onderhavige geval reeds daarom niet van toepassing. Uit de nota van toelichting bij het Besluit regres en premievermindering WAO blijkt dat de Staatssecretaris aan het besluit geen verdergaande terugwerkende kracht heeft willen verbinden. Ten tijde hier in geding biedt het samenstel van wettelijke bepalingen, waaronder begrepen het Besluit premiedifferentiatie WAO, derhalve geen ruimte om de gedifferentieerde premie te verlagen wegens mogelijk verhaal van gedaagde op de voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid aansprakelijke derde.
De Raad merkt nog op dat het bestreden besluit niet voor vernietiging in aanmerking komt op de enkele grond dat dit gebaseerd is op door appellante als onrechtvaardig ervaren regelgeving. Het is de rechter niet toegestaan om de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen.
Naar de Raad eerder in zijn uitspraak van 19 december 2002, gepubliceerd in USZ 2003/87, heeft overwogen speelt de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid bij de premiedifferentiatie geen rol, mede ook omdat die oorzaak in de totale structuur van de arbeidsongeschiktheidswetgeving evenmin een rol speelt. Als, zoals appellante heeft gesteld, de betrokken werknemer hem door appellante aangeboden passende arbeid heeft geweigerd, is dat voor deze zaak evenmin van betekenis.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak .
Aldus gegeven door mr. G. van der Wiel als voorzitter en mr. R.C. Stam en mr. F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2004.
(get.) G. van der Wiel
(get.) R.E. Lysen