ECLI:NL:CRVB:2004:AO2830

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/4642 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van gedifferentieerde premie op basis van de WAO en terugwijzing naar de rechtbank

In deze zaak, die voor de Centrale Raad van Beroep diende, ging het om de vaststelling van de gedifferentieerde premie die een werkgever verschuldigd was op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor het premiejaar 1999. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had eerder een besluit genomen waarin de bezwaren van de werkgever tegen de vaststelling van de premie ongegrond werden verklaard. Dit besluit was gebaseerd op een eerdere beslissing van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) en betrof de status van de werkgever als kleine werkgever.

De rechtbank Rotterdam had in een eerdere uitspraak het besluit van het Uwv vernietigd, omdat het Uwv niet had voldaan aan zijn eigen beleidsregels. De werkgever ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. In hoger beroep betoogde het Uwv dat de rechtbank ten onrechte het besluit had vernietigd en dat de rechtbank de medische stukken had moeten opvragen om een juiste beslissing te kunnen nemen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het betoog van het Uwv slaagde en dat de zaak terug moest worden verwezen naar de rechtbank Rotterdam voor nadere behandeling. De Raad merkte op dat de gedaagde geen proceskosten had gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal orgaan, waarbij de voorzitter en de leden de zaak in het openbaar bespraken en de beslissing op 22 januari 2004 werd uitgesproken.

Uitspraak

01/4642 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[naam V.O.F.], te [H.], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv dan wel de rechtsvoorganger, zijnde in dit geval het bestuur van de Bedrijfsvereniging voor de Tabakverwerkende en Agrarische Bedrijven.
Bij besluit van 30 juni 1999 (hierna: het bestreden besluit) heeft appellant ongegrond verklaard de bezwaren van gedaagde tegen het besluit van 23 september 1998, waarbij zij voor het premiejaar 1999 als kleine werkgever is aangemerkt en waarbij de door haar verschuldigde gedifferentieerde premie als bedoeld in artikel 78 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor het premiejaar 1999 is vastgesteld op 2,43% (de maximumpremie).
De rechtbank Rotterdam heeft bij uitspraak van 18 juli 2001 het namens gedaagde ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en beslissingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en griffierecht.
Gedaagde is op bij aanvullend beroepschrift vermelde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 11 december 2003, waar
appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. C.J.M. Kluytmans en gedaagde niet is verschenen.
II. MOTIVERING
Het bestreden besluit betreft de vaststelling van de door gedaagde in 1999 verschuldigde, gedifferentieerde premie als bedoeld in artikel 78 van de WAO. Hierbij is mede bepalend geweest de aan een ex-werkneemster van appellante met ingang van 23 oktober 1995 toegekende uitkering krachtens deze wet, welke uitkering in 1997 nog tot uitbetaling kwam.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, kort gezegd, omdat appellant ten tijde van het bestreden besluit geen uitvoering heeft gegeven aan zijn beleid, zoals neergelegd in zijn mededeling van 12 maart 1999 (M 99.019).
Appellant heeft in hoger beroep gemotiveerd betoogd dat met de mededeling M 99.019 niet is beoogd de werkgever andere rechten toe te kennen dan onder de werking van paragraaf 2 Medische besluiten van Hoofdstuk VII van de WAO. De rechtbank had daarom in de visie van appellant het bestreden besluit niet moeten vernietigen, maar met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de, alsnog door de rechtbank op te vragen, medische stukken aan de gemachtigde van gedaagde moeten toezenden.
Dit betoog slaagt. De Raad volstaat met te verwijzen naar zijn uitspraak van 13 februari 2002, gepubliceerd in USZ 2002/101 en RSV 2002/130.
Aangezien het geding naar het oordeel van de Raad nadere behandeling door de rechtbank behoeft, acht de Raad het gewenst de zaak met toepassing van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b, van de Beroepswet terug te wijzen naar de rechtbank Rotterdam.
Met betrekking tot de proceskosten van gedaagde in hoger beroep merkt de Raad tot slot op dat gedaagde geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Rotterdam.
Aldus gegeven door mr. G. van der Wiel als voorzitter en mr. R.C. Stam en mr. F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2004.
(get.) G. van der Wiel
(get.) R.E. Lysen