ECLI:NL:CRVB:2003:AM5445

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/2285 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tot aanpassing of vervanging van houten woonkamervloer in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag door appellante voor de aanpassing of vervanging van haar houten woonkamervloer, ingediend in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten. Appellante heeft op 20 april 2002 hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die op 18 april 2002 had geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Anna Paulowna terecht was. Gedaagde heeft in zijn verweerschrift de afwijzing van de aanvraag verdedigd.

Tijdens de zitting op 20 augustus 2003 heeft appellante haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat de pijnklachten die zij ondervond niet het gevolg waren van het gebruikte materiaal, maar van de constructie van de vloer. De Centrale Raad van Beroep heeft de gedingstukken in overweging genomen en is tot de conclusie gekomen dat de belemmeringen die appellante ondervond voornamelijk voortvloeiden uit het gebruikte materiaal, hout, en niet uit de constructie van de vloer. Dit oordeel werd ondersteund door een rapport van ir. T. List, waarin werd gesteld dat hout een grotere mate van doorbuiging heeft dan beton.

De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep werd gedaan door mr. M.I. 't Hooft als voorzitter en mr. H.G. Rottier en mr. R.H. de Bock als leden, in aanwezigheid van griffier I.D. Veldman, en werd openbaar uitgesproken op 1 oktober 2003.

Uitspraak

02/2285 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Anna Paulowna, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft op bij beroepschrift van 20 april 2002 aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Alkmaar op 18 april 2002 tussen partijen gewezen uitspraak (hierna: de aangevallen uitspraak).
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 20 augustus 2003, waar appellante is verschenen, terwijl gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door R. Nijenhuis.
II. MOTIVERING
Appellante heeft op 7 september 1999 bij gedaagde, in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten, een aanvraag ingediend ten behoeve van de aanpassing of vervanging van haar houten woonkamervloer.
Gedaagde heeft deze aanvraag bij besluit van 13 januari 2000 afgewezen. Bij het besluit van 22 mei 2001 (het bestreden besluit) heeft gedaagde de daartegen gerichte bezwaren ongegrond verklaard. Gedaagde heeft daarbij, voor zover hier van belang, onder verwijzing naar artikel 1.2, derde lid, onder c, van de Verordening Voorzieningen Gehandicapten Anna Paulowna, overwogen dat geen voorziening kan worden toegekend, omdat de door appellante ondervonden ergonomische belemmeringen voortkomen uit het gebruikte materiaal, namelijk hout.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het daartegen gerichte beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij de stellingen van gedaagde onderschreven.
In hoger beroep stelt appellante, kort gezegd, dat niet het gebruikte materiaal de oorzaak is van haar pijnklachten, maar de constructie van de woonkamervloer.
Met gedaagde en de rechtbank is de Raad, de inhoud van de gedingstukken in aanmerking genomen, van oordeel dat de belemmeringen die appellante van de vloer ondervond, (in overwegende mate) het gevolg zijn van het gebruikte materiaal. Uit het door appellante ingebrachte rapport van ir. T. List blijkt dat hout een grotere mate van doorbuiging heeft dan beton en dat, teneinde voor haar houten vloer een stijfheid te bereiken die ongeveer gelijk is aan die van beton -bij welke stijfheid appellante naar haar zeggen geen klachten meer ondervindt-, een veel grotere hoeveelheid hout moet worden aangebracht dan thans het geval c.q. gebruikelijk is. Dat het ook bij het gebruik van hout mogelijk is om een vloer te verkrijgen met een grotere stijfheid dan thans het geval is, doet aan het voorgaande niet af. Naar het oordeel van de Raad volgt hieruit, dat de belemmeringen die appellante ondervond primair voortvloeiden uit de aard van het materiaal, en niet uit de constructie. De Raad stelt zich dan ook achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak en maakt deze tot de zijne.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. M.I. 't Hooft, als voorzitter en mr. H.G. Rottier en mr. R.H. de Bock als leden, in tegenwoordigheid van I.D. Veldman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2003.
(get.) M.I. 't Hooft
(get.) I.D. Veldman