[bedrijfsnaam], te [vestigingsplaats], appellante,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. P.H.G.C. Gremmen, advocaat te Etten-Leur, op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Breda op 4 januari 2001 tussen partijen gewezen en op
12 januari 2001 verzonden uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 4 september 2003, waarbij appellante noch haar gemachtigde zijn verschenen, en waarbij gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij, werkzaam bij het Uwv.
In de eerste maanden van 1997 heeft een medewerker van gedaagde een looncontrole ingesteld bij appellante naar aanleiding waarvan gedaagde heeft geconcludeerd dat er verschillen bestonden tussen de in de administratie van appellante aangetroffen gegevens en de door appellante ingezonden loonopgaven. Dit heeft geleid tot een bij primair besluit vastgelegde correctienota voor de jaren 1994 tot en met 1996, voor een totaalbedrag van f 244.319,96. Tevens zijn bij dat besluit boetes opgelegd.
De tegen dat besluit ingediende bezwaren heeft gedaagde bij het thans bestreden besluit van 30 maart 1999 gedeeltelijk gegrond verklaard. De correctienota over de jaren 1994 tot en met 1996 is bijgesteld tot een totaalbedrag van f 28.604,--, terwijl de boetes zijn herzien tot één boete, waarbij tevens het opgelegde bedrag is verlaagd.
De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe in de bestreden uitspraak overwogen dat appellante de hoogte van de omzetcijfers over de jaren 1995 en 1996 gemotiveerd heeft betwist en dat gedaagde de stellingen van appellante niet nader heeft onderzocht, terwijl ter zitting van de rechtbank dienaangaand evenmin duidelijkheid noch een inhoudelijke reactie kon worden gegeven. De rechtbank heeft dat aangemerkt als een motiverings- en onderzoeksgebrek. In verband met de berekening van de omzet heeft de rechtbank voorts nog overwogen dat het door gedaagde bij de berekening van de omzet gehanteerde zogenoemde schrijfurentarief van f 60,-- haar niet irreëel voorkomt.
De Raad begrijpt de stellingen van appellante in hoger beroep ten aanzien van de omzet aldus dat appellante van mening is dat de rechtbank de omzet over 1994 op f 19.006,-- en over 1995 op f 308.496,-- had moeten vaststellen. Volgens appellante moet die omzet over 1994 worden afgeleid uit de factuur aan het bedrijf [naam B.V.] Het bedrag van die factuur moet volgens haar op de totale omzet over 1994 in mindering worden gebracht, hetgeen ook gevolgen heeft voor de omzet in 1995. Ten aanzien van het schrijfurentarief over 1996 is appellante van mening dat de rechtbank dat tarief in ieder geval op een bedrag van f 62,50 per uur had moeten stellen.
Gedaagde heeft zich aanvankelijk neergelegd bij het oordeel van de rechtbank omdat, aldus de gemachtigde van gedaagde ter zitting van de Raad, gedaagde heeft onderkend dat het onderzoek inderdaad niet voldoende zorgvuldig is geweest. In het verweer in hoger beroep heeft gedaagde echter aangegeven dat de berekening in het bestreden besluit op basis van de facturen die in de administratie van appellante werden aangetroffen, juist is geweest, zodat de omzet over 1994 en 1995 terecht op f 27.853,30 is gesteld. Ten aanzien van het schrijfurenloon heeft gedaagde gesteld dat dit is vastgesteld na steekproefsgewijs onderzoek bij diverse opdrachtgevers, terwijl appellante niet aannemelijk heeft kunnen maken dat het schrijfuurloon niet in overeenstemming is met de bedrijfsvoering over de jaren 1994 tot en met 1996.
De Raad overweegt als volgt.
In hoger beroep heeft appellante geen gegevens ingebracht die niet reeds ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar bij gedaagde bekend waren. Uit die gegevens is niet zonder meer af te leiden dat de omzet over 1994 zou moeten worden verlaagd met de aan [naam B.V.] gerichte factuur. Ook in hoger beroep zijn er in dat verband door appellante geen nieuwe gegevens ingebracht waaruit zonder meer blijkt dat de omzet over 1994 moet worden bijgesteld. Evenmin is hiervoor een overtuigende reden gegeven. De Raad ziet dan ook geen aanleiding om de omzet over 1994 en 1995 vast te stellen overeenkomstig het door appellant in hoger beroep gestelde. Nu, zoals ook gedaagde heeft erkend, het onderzoek onzorgvuldig is geweest, heeft de rechtbank terecht het bestreden besluit vernietigd. Eerst naar aanleiding van de vernietiging in beroep, heeft gedaagde een nader onderzoek naar, onder meer, die facturering verricht. Dat gedaagde thans -vooralsnog- tot de conclusie is gekomen dat het bestreden besluit op de juiste feitelijke gegevens berust, heeft geen betekenis voor het bestreden besluit, nu gedaagde zich immers heeft neergelegd bij de uitspraak van de rechtbank en geen nieuwe beslissing op bezwaar heeft gegeven.
Hetgeen door appellante is gesteld met betrekking tot het schrijfurentarief kan er evenmin toe leiden dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, nu immers dat deel van de uitspraak slechts ziet op een onderdeel van de besluitvorming van gedaagde dat in de heroverweging naar aanleiding van de vernietiging in ieder geval aan de orde dient te komen.
De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist dient derhalve te worden als volgt.
De Centrale Raad van Beroep
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. B.J. van der Net, voorzitter en mr. H.G. Rottier en mr. A.B.J. van der Ham, leden, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 september 2003.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls