ECLI:NL:CRVB:2003:AI1355
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.A.J. van den Hurk
- J.M.A. van der Kolk-Severijns
- A.B.J. van der Ham
- Rechtspraak.nl
Bijzondere bijstand voor woonkosten en de afwijzing daarvan door het College van burgemeester en wethouders van Amsterdam
In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand ter zake van woonkosten door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Appellante, geboren in 1959, verhuisde op 1 maart 1998 met haar twee kinderen naar een woning met een hogere huur. Haar aanvraag om huursubsidie werd afgewezen op basis van het fiatteringsbeleid van de gemeente, dat bepaalt dat voor deze woning geen bijdrage wordt verstrekt. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak en overweegt dat artikel 17, derde lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) de mogelijkheid biedt om bijstand te verlenen in uitzonderlijke situaties. Appellante heeft aangevoerd dat zij in een noodsituatie verkeert, onderbouwd met een vonnis van de kantonrechter en haar financiële situatie. De Raad oordeelt echter dat er onvoldoende bewijs is dat de ontruiming van haar woning onontkoombaar was en dat er geen zeer dringende redenen zijn om bijstand te verlenen.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat de gedaagde niet bevoegd was om bijzondere bijstand toe te kennen voor de woonkosten. De Raad concludeert dat de omstandigheden van appellante niet als dringend kunnen worden aangemerkt, vooral gezien het gemeentelijk fiatteringsbeleid en de maximale huurgrenzen die van toepassing zijn. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen voor een veroordeling in de proceskosten.