ECLI:NL:CRVB:2002:AF1655
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake kinderbijslag onder de Algemene Kinderbijslagwet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die in Marokko woont, tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) dat zijn aanspraak op kinderbijslag voor zijn zoon, geboren in 1983, over het vierde kwartaal van 1999 heeft ontzegd. Het oorspronkelijke besluit werd op 12 november 1999 genomen, en het bezwaar daartegen werd op 10 april 2000 ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit op 8 maart 2001 niet-ontvankelijk. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 25 september 2002. Appellant betoogde dat de SVB ten onrechte geen Franse vertaling van het besluit had verstrekt, ondanks dat er eerder in het Frans was gecorrespondeerd. Hij stelde dat de beroepstermijn pas zou beginnen te lopen na ontvangst van de Franse vertaling. Appellant verwees ook naar artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat stelt dat een rechtzoekende kennis moet kunnen nemen van een uitspraak voordat hij de rechter benadert.
De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet kon slagen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de SVB niet verplicht was om het besluit in het Frans te verstrekken, aangezien appellant gebruik had kunnen maken van de diensten van een instantie die hem in het Nederlands kon bijstaan. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht 11 april 2000 als aanvangsdatum van de beroepstermijn had aangemerkt en dat er geen redenen waren om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De Raad wees erop dat appellant eerder actie had kunnen ondernemen en dat hij het risico had genomen door te wachten op de Franse vertaling.