ECLI:NL:CRVB:2001:AD7123
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.A.J. van den Hurk
- R.M. van Male
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening onder de Algemene bijstandswet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, A., tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam. Appellante ontving sinds 1 maart 1996 een uitkering op basis van de Algemene bijstandswet (Abw) en verzocht op 10 mei 1996 om haar uitkering op een rekening van haar dochter te storten. Dit verzoek werd niet ingewilligd en de uitkering werd op 24 mei 1996 naar haar eigen rekening overgemaakt. Het bezwaar tegen dit besluit werd door gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde dit besluit, waarbij werd gesteld dat de bijstand in de vorm van een geldlening was verstrekt.
Appellante ging in hoger beroep en betoogde dat het bedrag dat haar was toegekend, geen bijzondere bijstand betrof, maar algemene bijstand die om niet verstrekt had moeten worden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de bijstand inderdaad als algemene bijstand moet worden beschouwd, en dat de regels voor bijzondere bijstand in dit geval niet van toepassing zijn. De Raad stelde vast dat de bijstand bedoeld was voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van appellante en dat er geen grond was om van de hoofdregel af te wijken dat bijstand om niet wordt verleend.
De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het bestreden besluit, en bepaalde dat de aan appellante toegekende bijstand om niet wordt verleend. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellante, die op een totaal van f 2.840,-- werden begroot. De gemeente Rotterdam werd gelast om het door appellante gestorte recht te vergoeden.