ECLI:NL:CRVB:2000:AF3985

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
97/11924 MAW en 97/11928 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van ontslag van een ambtenaar wegens blijvende ongeschiktheid voor militaire dienst

In deze zaak heeft appellant, een kapitein bij de Koninklijke Luchtmacht, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage, die op 10 december 1997 zijn beroep tegen het ontslag had afgewezen. Het ontslag was gebaseerd op blijvende ongeschiktheid voor de militaire dienst, vastgesteld tijdens een militair geneeskundig onderzoek (MGO) op 20 oktober 1994. Appellant was op de hoogte gesteld van zijn ongeschiktheid en had de mogelijkheid om een herhaald MGO aan te vragen, maar hiervan geen gebruik gemaakt. Op 4 september 1995 werd hij bij Koninklijk Besluit voorgedragen voor ontslag, wat op 1 november 1995 werd geëffectueerd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 10 februari 2000, waarbij appellant in persoon verscheen en gedaagde vertegenwoordigd werd door mr. H.J. Arnold van het Ministerie van Defensie. De Raad oordeelde dat gedaagde bevoegd was om appellant te ontslaan op basis van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder f, van het Algemeen Militair Ambtenarenreglement (AMAR). De Raad vond geen omstandigheden die gedaagde hadden moeten dwingen om appellant in een andere functie binnen het ministerie te plaatsen, aangezien de regelgeving dit niet vereiste.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van appellant ongegrond was verklaard. De Raad zag geen aanleiding om de proceskosten te vergoeden op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 16 maart 2000, met de ondertekening van de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

97/11924 MAW en 97/11928 MAW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] appellant,
en
de Kroon, vertegenwoordigd door de Staatssecretaris van Defensie, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage op 10 december 1997 onder de nrs. AWB 96/518 MAWKLU en AWB 96/1817 MAWKLU gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend, waarop appellant bij schrijven van 22 maart 1998 heeft gereageerd.
Nadien heeft appellant de Raad nog een tweetal brieven van respectievelijk 22 december 1999 en 22 januari 2000 doen toekomen.
Het geding is behandeld ter zitting van 10 februari 2000, waar appellant in persoon is verschenen. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr H.J. Arnold, werkzaam bij het Ministerie van Defensie.
II. MOTIVERING
Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden volstaat de Raad met het volgende.
Appellant was ten tijde hier van belang kapitein bij de Koninklijke luchtmacht. Op 20 oktober 1994 is hij onderworpen aan een militair geneeskundig onderzoek (MGO). Het resultaat van dit onderzoek was van dien aard dat appellant ongeschikt werd bevonden voor de verdere vervulling van de militaire dienst, hetgeen hem bij brief van 11 januari 1995 is medegedeeld. In deze brief is appellant tevens op de hoogte gesteld van het feit dat hij,indien hij zich niet kon verenigen met de uitslag van het MGO, een herhaald MGO kon aanvragen.
Van deze mogelijkheid heeft appellant geen gebruik gemaakt.
Appellant is bij brief van 6 september 1995 medegedeeld dat hij vanwege zijn blijvende ongeschiktheid voor het vervullen van de dienst uit hoofde van een ziekte of een gebrek bij Hare Majesteit de Koningin zou worden voorgedragen voor ontslag met ingang van 1 november 1995.
Vervolgens is appellant bij Koninklijk Besluit van 4 september 1995, bij brief van 4 oktober 1995 aan appellant bekendgemaakt, met toepassing van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder f, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) met ingang van 1 november 1995 eervol ontslagen. Het daartegen door appellant gemaakte bezwaar heeft geleid tot het bestreden besluit van 20 december 1995. Dat bestreden besluit strekt tot ongewijzigde handhaving van het aan appellant gegeven ontslag.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank onder meer het door appellant tegen het besluit van 20 december 1995 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het hoger beroep van appellant is gericht tegen deze ongegrondverklaring.
De Raad overweegt het volgende.
Naar het oordeel van de Raad blijkt uit de gedingstukken, waaronder in het bijzonder uit de resultaten van het MGO van 20 oktober 1994, op genoegzame wijze dat appellant uit hoofde van een ziekte of een gebrek blijvend ongeschikt was voor het vervullen van de dienst. Dit betekent dat gedaagde bevoegd was om appellant met toepassing van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder f, van het AMAR te ontslaan.
De Raad zijn in casu geen omstandigheden gebleken op grond waarvan gedaagde in redelijkheid had moeten besluiten geen gebruik te maken van deze bevoegdheid. Het betoog van appellant dat gedaagde, alvorens tot ontslag over te gaan, had moeten onderzoeken of appellant elders binnen het Ministerie van Defensie in een voor hem passende burgerfunctie geplaatst had kunnen worden, onderschrijft de Raad niet. De in dit geval van toepassing zijnde regelgeving kent een dergelijke verplichting niet en de omstandigheden van het onderhavige geval brengen niet mee dat gedaagde hiertoe wel op grond van het ongeschreven recht verplicht was.
Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
Gelet op het hiervoor overwogene ziet de Raad geen grond voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Aldus gegeven door mr H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr J.C.F. Talman en mr J.H. van Kreveld als leden, in tegenwoordigheid van A. Bach Kolling als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2000.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) A. Bach Kolling.