ECLI:NL:CG:2019:5

Centrale Grondkamer

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
GP 11.797
Instantie
Centrale Grondkamer
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep in pachtrecht en termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Centrale Grondkamer op 21 november 2019 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep van pachtster tegen een beschikking van de grondkamer Zuid. De pachtster had op 9 november 2018 beroep ingesteld, maar de Centrale Grondkamer oordeelde dat dit niet binnen de wettelijke termijn van een maand was gebeurd. De beschikking was op 26 april 2018 aangetekend verzonden, maar pachtster stelde dat zij deze niet had ontvangen. De Centrale Grondkamer concludeerde dat de beschikking met voldoende zekerheid was verzonden en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Pachtster had niet binnen de vereiste termijn van twee weken na kennisname van de beschikking beroep ingesteld, wat leidde tot de conclusie dat zij niet-ontvankelijk was in haar beroep. De Centrale Grondkamer heeft de grieven van pachtster niet inhoudelijk beoordeeld, omdat de ontvankelijkheid niet was vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van beroepschriften en de gevolgen van termijnoverschrijding in het pachtrecht.

Uitspraak

CENTRALE GRONDKAMER
Datum: 21 november 2019
Dossiernummer: GP 11.797
Beschikking
in de zaak van:
maatschap [naam maatschap], met als vennoten
[vennoot 1],
[vennoot 2],
[vennoot 3],
gevestigd te [vestigingsplaats], [adres],
-hierna te noemen: pachtster-
gemachtigde: mr. A.A.M. van Beek van Staal Makelaars B.V. te Made,
-tegen-
de erven [naam erflater],

1.[verpachter 1],

wonende te [adres],
2. [verpachter 2],wonende te [adres],
-hierna te noemen: verpachters 1 en 2-
gemachtigde: T. Houwen van Van Hoven en Oomen te Ulvenhout,
en

3.[verpachter 3],wonende te [adres],

-hierna te noemen: verpachter 3-.
Het geding in eerste aanleg
De grondkamer Zuid heeft bij beschikking van 13 april 2018, naar aanleiding van een bij haar op
31 maart 2017 ingekomen verzoek van verpachters 1 en 2 om herziening van de tegenprestatie, de tegenprestatie herzien en de pachtprijs bepaald op € 8.837,-- per jaar, ingaande 1 november 2016.
Die beschikking is in fotokopie aan deze beschikking gehecht. Daarnaar wordt verwezen voor de procesgang in eerste aanleg en de bij die beschikking gegeven motivering.
Het geding in hoger beroep
Pachtster is bij een op 9 november 2018 ter griffie van de Centrale Grondkamer ingekomen beroepschrift in beroep gekomen van genoemde beschikking van de grondkamer Zuid. Zij heeft de Centrale Grondkamer verzocht die beschikking te vernietigen en opnieuw recht doende met ingang van 1 november 2017, althans 1 november 2016, de pachtprijs voor het gepachte te herzien op
€ 400,-- per hectare per jaar, althans te bepalen dat de grondkamer Zuid met inachtneming van de uitspraak van de Centrale Grondkamer opnieuw moet beslissen, met veroordeling van verpachters in de kosten van de procedure, griffierecht en salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
Bij brieven van 30 januari 2019 heeft de griffier van de Centrale Grondkamer aan pachtster, verpachter 3 en de gemachtigde bij de grondkamer van verpachters 1 en 2, informatie gestuurd die was opgevraagd bij het secretariaat van de grondkamer Zuid ter beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep. Bij die brieven is pachtster in de gelegenheid gesteld het standpunt over de ontvankelijkheid van het beroep aan te vullen aan de hand van deze informatie.
Bij brief van 19 februari 2019 heeft pachtster zich verder uitgelaten over de ontvankelijkheid van het beroep.
Bij brieven van 28 februari 2019 aan verpachter 3 en aan de gemachtigde bij de grondkamer van verpachters 1 en 2 heeft de griffier van de Centrale Grondkamer hen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de ontvankelijkheid van het beroep.
Bij brief van 14 maart 2019 heeft verpachter 3 laten weten zich te refereren aan het oordeel van de Centrale Grondkamer over de ontvankelijkheid.
Bij brieven van 22 maart 2019 heeft de griffier van de Centrale Grondkamer aan verpachters 1 en 2 zelf ook nog voornoemde stukken gestuurd en hen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de ontvankelijkheid van het beroep.
Bij brief van 27 maart 2019 heeft de gemachtigde van verpachters 1 en 2 meegedeeld dat verpachters 1 en 2 van mening zijn dat pachtster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het beroep, met veroordeling van pachtster in de kosten.
Bij brieven van 9 april 2019 heeft de griffier van de Centrale Grondkamer aan pachtster en verpachters genoemde brief van 27 maart 2019 gestuurd, alsmede een e-mail van 3 april 2019 van die griffier aan de secretaris van de grondkamer Zuid en diens reactie daarop per e-mail van 3 april 2019. Partijen zijn daarbij in de gelegenheid gesteld te reageren op die e-mails en te verzoeken om een mondelinge behandeling van het beroep.
Op verzoek van pachtster heeft op 6 juni 2019 de mondelinge behandeling van het beroep plaatsgevonden. Daarbij waren de vennoten van pachtster aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Verpachters hebben vooraf bericht dat zij niet bij die mondelinge behandeling aanwezig zouden zijn.
De ontvankelijkheid
Onderzoek
Op grond van artikel 36 lid 1 van de Uitvoeringswet grondkamers staat, behoudens het in lid 3 van dat artikel bepaalde (dat hier niet van belang is), aan partijen, belanghebbenden, en aan de verzoeker binnen een maand, nadat de beschikking aan hen is verzonden, beroep open bij de Centrale Grondkamer. Artikel 37 lid 1 van de Uitvoeringswet grondkamers bepaalt dat het beroep wordt ingesteld door indiening van een beroepschrift bij de Centrale Grondkamer.
Op grond van artikel 28 lid 2 Uitvoeringsbesluit pacht geschiedt de verzending van beschikkingen van de grondkamer aan degenen die daarvan op grond van artikel 36 lid 1 van de Uitvoeringswet grondkamers beroep kunnen instellen bij aangetekende brief.
Aan de orde is de vraag of pachtster op tijd in beroep is gekomen. Pachtster heeft in dit verband het volgende gesteld. Nadat pachtster door de verpachters werd geconfronteerd met de verhoogde pacht, heeft zij contact opgenomen met de grondkamer, die haar meedeelde dat de beschikking verzonden was naar het adres van de maatschap. Pachtster heeft de grondkamer toen verzocht die beschikking alsnog toe te sturen. Per e-mail van 16 oktober 2018 van de grondkamer heeft de maatschap de beschikking ontvangen. Die beschikking is gericht aan de gemachtigde van verpachters 1 en 2 en niet aan pachtster. De handtekening voor ontvangst, zoals vermeld op (van de grondkamer verkregen) printscreens met informatie van PostNL over aangetekende verzending van post, is niet door leden van de maatschap of iemand anders verblijvend op het adres van pachtster gezet, aldus pachtster.
Gezien het vorenstaande moet eerst worden beoordeeld of met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de beschikking van de grondkamer bij aangetekende brief naar pachtster is verzonden.
4. Uit de stukken (waaronder het dossier van de grondkamer en de van het secretariaat en de secretaris van de grondkamer verkregen informatie) en uit de tijdens de mondelinge behandeling bij de Centrale Grondkamer verkregen informatie van pachtster, zijn de volgende omstandigheden gebleken.
a. De grondkamer heeft op 26 april 2018 een envelop met het juiste adres van pachtster aangetekend verzonden naar dat adres. Dit volgt uit printscreens met informatie van PostNL gelezen in verband met het zogenoemde “Parameterscherm Beschikking” van het secretariaat van de grondkamer. Dat parameterscherm, met de verzendlijst, bevat de tekst “Versturen aan de volgende relaties” met daaronder de namen van de gemachtigde van verpachters 1 en 2, van pachtster en van verpachter 3. Volgens de printscreens met informatie van PostNL is de aangetekende brief op 28 april 2018 aangeboden op het adres van pachtster, maar niet bezorgd, en op 30 april 2018 opnieuw aangeboden en is op 30 april 2018 voor ontvangst getekend.
b. De secretaris van de grondkamer heeft bij zijn e-mail van 3 april 2019 meegedeeld:
- dat zich in zijn digitale map de beschikking bevindt, waaronder een aan de pachters gericht exemplaar;
- dat dit exemplaar bij aangetekende brief samen met de brief, waarin wordt aangegeven dat beroep bij de Centrale Grondkamer kan worden ingesteld, is verzonden aan het in dit exemplaar vermelde adres;
- dat zich in het digitale archief alleen het exemplaar van de beschikking, dat gericht is aan rentmeesterskantoor Van Hoven en Oomen (toevoeging van Centrale Grondkamer: dat is de gemachtigde van verpachters 1 en 2), bevindt, samen met de verzendlijst;
- dat een beschikking na aangetekende verzending bij wijze van service wel in het digitale "mijn dossier" (de Centrale Grondkamer begrijpt: op rvo.nl) wordt geplaatst maar dat dat soms wel enkele weken later kan zijn;
- dat dit laatste in het onderhavige geval op 4 juni 2018 is gebeurd, terwijl de beschikking al op
26 april 2018 aangetekend is verzonden.
c. Op het bij de grondkamer gearchiveerde exemplaar van de beschikking, dat gericht is aan rentmeesterskantoor Van Hoven en Oomen en is ondertekend door de voorzitter en secretaris van de grondkamer, staat als verzenddatum 26 april 2018 vermeld.
d. Bij de stukken bevindt zich geen op naam van pachtster gestelde beschikking van de grondkamer die is ondertekend door de voorzitter en de secretaris van de grondkamer en die een datum van verzending vermeldt. Het secretariaat van de grondkamer heeft toegelicht dat in beginsel voor alle belanghebbenden een beschikking met de naam van de belanghebbende in de aanhef wordt gemaakt, waarbij de inhoud van de beschikking steeds dezelfde is, en dat in het archief van de grondkamer één beschikking wordt bewaard, doorgaans die welke op naam is gesteld van de indiener van het desbetreffende verzoek.
5. Op grond van de verzendgegevens van de grondkamer in combinatie met de informatie van PostNL staat met voldoende mate van zekerheid vast dat de beschikking bij aangetekende brief aan pachtster is verzonden, op 26 april 2018. Mede gelet op de uitleg van het secretariaat van de grondkamer levert het feit dat in het digitale archief van de grondkamer en in “mijn dossier” op rvo.nl een beschikking op naam van pachtster ontbreekt geen reden op voor twijfel aan de verzending van de beschikking aan pachtster.
6. Pachtster heeft niet binnen een maand, nadat de beschikking aan haar is verzonden op 26 april 2018, beroep ingesteld bij de Centrale Grondkamer. Pachtster heeft namelijk op 9 november 2018 beroep ingesteld. Daarmee is zij in beginsel niet-ontvankelijk in het beroep. Het beroep kan alleen dan toch ontvankelijk zijn en inhoudelijk worden beoordeeld als de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Daarvan kan sprake zijn als pachtster de bij aangetekende brief verzonden beschikking niet had ontvangen en zij, nadat zij kennis had gekregen van de beschikking, alsnog beroep heeft ingesteld zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs kon worden verlangd. Van het zo spoedig mogelijk instellen van beroep als hiervoor bedoeld is in beginsel sprake als binnen een termijn van twee weken nadat kennis is gekregen van de beschikking beroep is ingesteld.
7. De Centrale Grondkamer is van oordeel dat van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake kan zijn. Ook als pachtster de bij aangetekende brief verzonden beschikking niet had ontvangen, heeft pachtster namelijk in elk geval niet zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs kon worden verlangd nadat zij met de e-mail van de grondkamer van 16 oktober 2018 kennis had gekregen van de beschikking alsnog beroep ingesteld. Uitgaande van die datum van 16 oktober 2018 had pachtster in beginsel binnen een termijn van twee weken nadien beroep moeten instellen. Zij heeft echter pas ruim drie weken na 16 oktober 2018 beroep ingesteld. Als redenen daarvoor heeft pachtster tijdens de mondelinge behandeling van het beroep genoemd:
- dat de gemachtigde van pachtster al 50 jaar bij haar komt en de eerste persoon is waar zij heen gaat met een kwestie als aan de orde;
- dat de gemachtigde van pachtster is meegegaan naar de zitting bij de grondkamer;
- dat de vader van gemachtigde, na een lang ziekbed, op 19 oktober 2018 is overleden en op
26 oktober 2018 is begraven;
- dat pachtster na 26 oktober 2018 contact heeft opgenomen met haar gemachtigde en hem eerder niet heeft willen lastigvallen;
- dat de gemachtigde van pachtster, na de met het overlijden gepaard gaande afwikkeling, zo spoedig mogelijk een en ander voor het beroepschrift heeft geregeld en
- dat pachtster melkveehoudster is en niet op de hoogte is van het pachtprocesrecht.
Deze omstandigheden maken echter niet dat kan worden geoordeeld dat pachtster het beroep heeft ingesteld zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs kon worden verlangd. Er volgt immers niet uit dat de termijn van twee weken, die in beginsel geldt, hier niet toereikend was.
Uit wat hiervoor staat, volgt dat niet meer hoeft te worden beoordeeld of (met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat) pachtster de bij aangetekende brief verzonden beschikking niet heeft ontvangen.
8. De conclusie is dat pachtster niet op tijd in beroep is gekomen. Pachtster is daarom niet-ontvankelijk in haar beroep. Aan beoordeling van de in het beroepschrift aangevoerde grieven komt de Centrale Grondkamer dan ook niet toe.
9. Voor een kostenveroordeling, zoals door verpachters 1 en 2 verzocht, is in een procedure zoals hier aan de orde geen plaats.
Beslissing
De Centrale Grondkamer, beschikkende in hoger beroep:
verklaart pachtster niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze beschikking is gegeven op 21 november 2019 door mr. H.L. Wattel, L.M. Croes en D.H. de Witte en de deskundige leden ing. C.R.M. van Wijk-Francissen en ir. H.B.M. Duenk, in tegenwoordigheid van mr. M. Vriend als griffier.