ECLI:NL:CG:2019:2

Centrale Grondkamer

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
GP 11.787
Instantie
Centrale Grondkamer
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de pachtprijs in het kader van de verdeling van een nalatenschap van een overleden pachter

In deze zaak gaat het om een herziening van de pachtprijs van percelen grasland na het overlijden van de broer van de verpachtster. De verpachtster, die de zussen van de overleden pachter vertegenwoordigt, heeft een verzoek ingediend bij de Centrale Grondkamer om de pachtprijs te herzien op basis van artikel 7:333 van het Burgerlijk Wetboek. De pachtovereenkomst, die op 25 maart 2014 is gesloten, heeft betrekking op een totaal van 35.36.45 hectare, waarvan 17.26.45 hectare aan de verpachtster is toegedeeld. De grondkamer Noord heeft eerder bepaald dat de pachtprijs € 10.963,-- per jaar bedraagt, ingaande 1 mei 2017.

De Centrale Grondkamer heeft besloten dat er een mondelinge behandeling moet plaatsvinden om meer informatie van de partijen te verkrijgen. Dit is noodzakelijk om de betekenis van de pachtovereenkomst en de afspraken tussen de zussen te verduidelijken. De Centrale Grondkamer heeft de verpachtster gevraagd om binnen een week de gegevens van haar zus aan te leveren, zodat deze als belanghebbende kan worden uitgenodigd voor de zitting. De beslissing over de herziening van de pachtprijs is aangehouden tot de mondelinge behandeling, die op een nader te bepalen datum zal plaatsvinden in het Paleis van Justitie in Arnhem.

Uitspraak

CENTRALE GRONDKAMER
Datum: 14 februari 2019
Dossiernummer: GP 11.787
Beschikking
in de zaak van:
[verpachtster],
wonende [adres], [woonplaats],
appellante in het principaal beroep,
verweerster in het incidenteel beroep,
hierna te noemen: verpachtster
-tegen-
Maatschap [maat A] en [maat B],
gevestigd te [adres], [vestigingsplaats],
verweerder in het principaal beroep,
appellant in het incidenteel beroep,
hierna te noemen: pachter,
gemachtigde: A.G.Th. Geene, van Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Op 2 mei 2017 is bij de grondkamer Noord een verzoek van verpachtster om herziening van de pachtprijs (op grond van artikel 7:333 van het Burgerlijk Wetboek) geregistreerd. Het verzoek heeft betrekking op het aan verpachtster toegedeelde gedeelte van het land dat bij pachtovereenkomst van
25 maart 2014 tussen wijlen de broer van verpachtster als verpachter en pachter als pachter is verpacht, totaal groot 35.36.45 ha. Het aan verpachtster toegedeelde gedeelte van het land betreftdiverse percelen grasland, kadastraal bekend gemeente [gemeente in de provincie Friesland], [kadastrale aanduidingen], samen groot 17.26.45 ha.
1.2
De grondkamer Noord heeft bij beschikking van 5 maart 2018 bepaald dat de tegenprestatie wordt herzien en heeft daarbij de pachtprijs voor het aan verpachtster toegedeelde gedeelte bepaald op € 10.963,-- per jaar, ingaande 1 mei 2017.
1.3
Een afschrift van de beschikking van de grondkamer Noord, waarvan afschrift aan partijen is verzonden op 8 maart 2018, is in fotokopie aan deze beschikking gehecht. Daarnaar wordt verwezen voor de procesgang in eerste aanleg en de bij de beschikking gegeven motivering.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Verpachtster is bij een op 29 maart 2018 ter griffie ingekomen beroepschrift in beroep gekomen (principaal beroep genoemd) tegen de beschikking van de grondkamer Noord van 5 maart 2018. Verpachtster heeft de Centrale Grondkamer verzocht de hoogst toelaatbare pachtprijs te bepalen.
2.2
Pachter heeft hiertegen verweer gevoerd bij een op 31 mei 2018 ter griffie ingekomen verweerschrift. Pachter wenst, zo begrijpt de Centrale Grondkamer, dat de Centrale Grondkamer het beroep van verpachtster zal afwijzen. Pachter is op zijn beurt ook in beroep gekomen (incidenteel beroep genoemd) van de beschikking van de grondkamer Noord van 5 maart 2018. Pachter wenst primair dat de Centrale Grondkamer die beschikking van de grondkamer zal vernietigen en verpachtster in haar verzoek niet ontvankelijk zal verklaren of dit verzoek zal afwijzen. Subsidiair wenst pachter dat de Centrale Grondkamer in goede justitie een lagere pachtprijs zal vaststellen, daarbij rekening houdend met de verdere overeengekomen tegenprestaties.
2.3
Verpachtster heeft bij een op 3 juli 2018 ter griffie ingekomen verweerschrift in het incidenteel beroep verweer gevoerd.

3.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1
Uit de stukken, waaronder de stukken van de procedure bij de grondkamer, blijkt het volgende.
De broer van verpachtster, [broer van verpachtster], en pachter zijn op 25 maart 2014 een pachtovereenkomst aangegaan (hierna: de pachtovereenkomst). Die pachtovereenkomst is ingekomen bij de grondkamer Noord op 17 juni 2014 en door die grondkamer goedgekeurd op
7 juli 2017. Bij die pachtovereenkomst heeft de broer van verpachtster aan pachter verpacht percelen grasland, kadastraal bekend gemeente [gemeente in de provincie Friesland], sectie [kadastrale aanduiding], nrs. [kadastrale aanduidingen], samen groot 35.36.45 ha.
In de pachtovereenkomst staat onder meer:
“1. Deze pachtovereenkomst is aangegaan voor de duur van zes jaren.
De pacht is ingegaan op 1 mei 2014 en eindigt op 30 april 2020.
(…)
4. Telkens vóór het verstrijken van een pachtperiode van drie jaar kan de pachter of de verpachter
aan de grondkamer verzoeken de tegenprestatie te herzien. De wijziging van de tegenprestatie
door de grondkamer gaat in met ingang van de nieuwe driejarige periode.”
[broer van verpachtster] is kort na het sluiten van de pachtovereenkomst overleden. De verpachte percelen zijn, in het kader van de verdeling van diens nalatenschap, overgegaan op en verdeeld door diens twee zussen. De percelen kadastraal bekend gemeente [gemeente in de provincie Friesland], sectie [kadastrale aanduiding], nummers [kadastrale aanduidingen] zijn toegedeeld aan de zus van verpachtster. De andere percelen zijn toegedeeld aan verpachtster.
3.2
Bij het op 2 mei 2017 bij de grondkamer Noord ingekomen verzoek, met als bijlage de brief van verpachtster van 29 april 2017, heeft verpachtster, zo begrijpt de Centrale Grondkamer, op grond van artikel 7:333 van het Burgerlijk Wetboek de grondkamer om herziening van de tegenprestatie (pachtprijs) verzocht en de grondkamer verzocht de pachtprijs vast te stellen, primair, op de hoogst toelaatbare pachtprijs en, subsidiair, op de pachtprijs met een relatief gelijke verhoging als de pachtprijsverhoging die bij haar zus plaatsvindt, wat op ongeveer € 635,-- uitkomt. Voor zover verpachtster in haar beroepschrift bezwaar maakt tegen het uitgangspunt van de grondkamer dat het verzoek van verpachtster strekt tot herziening van de pachtprijs tot een bedrag van € 635,-- per hectare met ingang van 1 mei 2017, is dat bezwaar dus gegrond.
3.3
Voordat de Centrale Grondkamer verder zal beslissen, oordeelt zij het nodig dat het beroepschrift mondeling ter zitting wordt behandeld, omdat zij meer informatie van partijen nodig heeft en wel over in ieder geval:
a. de betekenis van artikel 4 van de pachtovereenkomst (voor deze procedure bij de Centrale
Grondkamer);
b. de ingangsdatum van de verzochte herziene pachtprijs;
c. de toedeling en de levering aan de zussen van de bij de pachtovereenkomst verpachte percelen (in verband met artikel 3:186 van het Burgerlijk Wetboek);
d. de tussen de zussen gemaakte afspraken over de pachtovereenkomst (wat betreft de pachtprijs) en de gebondenheid van pachter aan die afspraken;
e. de betekenis van het in de artikelen 13 en 14 van de pachtovereenkomst bepaalde.
3.4
De Centrale Grondkamer wil de zus van verpachtster, aan wie volgens de stukken (ook) percelen waarop de pachtovereenkomst betrekking heeft, toegedeeld zijn, als belanghebbende bij de zaak uitnodigen de mondelinge behandeling bij te wonen. Met het oog daarop moet verpachtster binnen een week na de datum van deze beschikking de naam, voornamen en het adres van die zus aan de Centrale Grondkamer sturen.
3.5
Verder zal de Centrale Grondkamer iedere beslissing aanhouden.

4.Beslissing

De Centrale Grondkamer, beschikkende in hoger beroep:
bepaalt dat het beroepschrift mondeling ter zitting van de Centrale Grondkamer zal worden behandeld op een nader door deze vast te stellen datum en tijdstip, in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem, en roept partijen en hun eventuele gemachtigden op daarbij aanwezig te zijn;
bepaalt dat verpachtster binnen een week na de datum van deze beschikking de hiervoor onder 3.4 genoemde gegevens aan de Centrale Grondkamer moet sturen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven op 14 februari 2019 door mrs Th.C.M. Willemse, J.H. Lieber en
S.B. Boorsma en de deskundige leden mr. ing. H.J. Vinke en ir. H.B.M. Duenk, in tegenwoordigheid van mr. M. Vriend als .