ECLI:NL:CBB:2025:94

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
23/1123
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor een vennootschap zonder vestiging

In deze zaak heeft de vennootschap [naam 1] B.V. beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2022. De minister van Economische Zaken heeft de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat de vennootschap niet ingeschreven zou zijn in het handelsregister en geen bewijs heeft geleverd van haar omzet in de subsidieperiode. Na een bezwaarprocedure heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard, waarop de vennootschap in beroep ging. Tijdens de zitting op 23 januari 2025 heeft de minister zijn standpunt herhaald dat de vennootschap niet voldoet aan het vestigingsvereiste, omdat de overgelegde huurovereenkomst niet authentiek zou zijn en er geen bewijs is dat de vennootschap daadwerkelijk bedrijfsactiviteiten heeft verricht in de subsidieperiode. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft geoordeeld dat de minister het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd, maar dat de afwijzing van de subsidieaanvraag terecht was, omdat de vennootschap niet aan de voorwaarden voldeed. Het College heeft het beroep ongegrond verklaard, maar de minister wel veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de vennootschap.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1123

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2025 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats 1] (vennootschap)

(gemachtigde: mr. W. Suttorp)
en

de minister van Economische Zaken

(gemachtigden: mr. drs. G.O. Hoeksma en mr. S. Piron)

Procesverloop

Met het besluit van 4 mei 2022 heeft de minister de aanvraag van de vennootschap voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal (Q1) van 2022 afgewezen.
Met het besluit van 9 maart 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de vennootschap ongegrond verklaard.
De vennootschap heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 23 januari 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] namens de vennootschap en de gemachtigden van de minister.

Beoordeling

1.1
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
1.2
De minister heeft de subsidieaanvraag voor Q1 van 2022 afgewezen. In eerste instantie was de reden voor de afwijzing dat de vennootschap niet zou zijn ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Na het bezwaar van de vennootschap heeft de minister de afwijzing gehandhaafd omdat de vennootschap geen stukken heeft aangeleverd op basis waarvan de omzet in de subsidieperiode kan worden vastgesteld. In het verweerschrift heeft de minister daaraan toegevoegd dat de vennootschap geen aangifte omzetbelasting heeft gedaan in de subsidieperiode terwijl zij daarvan niet is vrijgesteld. De Belastingdienst heeft aan de minister laten weten dat de vennootschap per 2 augustus 2019 is afgevoerd als onderneming en dat het verzoek in 2022 om opnieuw te worden opgevoerd, is afgewezen.
1.3
Op de zitting heeft de minister het standpunt ingenomen dat de vennootschap ook niet in aanmerking komt voor subsidie, omdat zij niet aan het vestigingsvereiste voldoet. De minister heeft geconcludeerd dat op de [adres] in [plaats 2] zich geen vestiging van de vennootschap bevindt, omdat de overgelegde huurovereenkomst voor de huurperiode van 2 januari 2022 tot 2 januari 2023 niet authentiek is. Zo zijn er verschillen in de opmaak van het document, wordt het huurbedrag niet consequent gebruikt, is de vertegenwoordiger van de verhurende partij iemand zonder vaste woon- of verblijfsplaats, en wordt de huur contant betaald zonder dat omzetbelasting in rekening is gebracht. Verder is het niet geloofwaardig dat een onderneming jaarlijks van kantoor wisselt. In dit verband wijst de minister op een andere beroepszaak van de vennootschap waarin zij een ander kantoor in een andere subsidieperiode (Q1 van 2021) had gehuurd: het College heeft op 16 mei 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:231) geoordeeld dat het adres niet als vestiging kon worden aangemerkt.
2 De vennootschap is het daar niet mee eens en stelt zich op het standpunt dat het besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. De omzet is volgens de suppletieaangifte € 2.067.684,- in de referentieperiode (Q1 van 2019). In de subsidieperiode (Q1 van 2022) is geen omzet geregistreerd, omdat de vennootschap vanaf medio 2019 is vrijgesteld van het doen van aangifte voor de omzetbelasting. Alle bedrijfsactiviteiten zijn vanaf die periode stil komen te liggen. De vennootschap heeft nog wel kosten voor de huur van een kantoor aan De [adres] in [plaats 2] waarvandaan zij haar werkzaamheden verricht.
Beoordeling door het College
3.1
Het College oordeelt dat de minister het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. De minister heeft namelijk geen grondslag genoemd op grond waarvan hij de subsidie heeft afgewezen. De minister heeft geconstateerd dat de vennootschap de omzet niet aannemelijk heeft gemaakt, maar heeft daarbij niet genoemd waarom de aanvraag niet voldoet aan de subsidievoorwaarden van de TVL. Dit betekent dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waaruit volgt dat de beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Het College zal hierna bezien wat dit betekent voor het beroep van de vennootschap aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht over de activiteiten en haar vestiging.
3.2
Onder een vestiging wordt verstaan een gebouw of complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van de bedrijfsactiviteiten plaatsvindt. Het is niet aannemelijk dat de vennootschap op de [adres] in [plaats 2] in de subsidieperiode kantoorruimte heeft gehuurd zoals zij beweert. De vennootschap heeft de vraagtekens die de minister bij de huurovereenkomst heeft geplaatst, niet bestreden. Ook het College betwijfelt de authenticiteit van deze overeenkomst. Voor dat oordeel weegt de door de minister genoemde uitspraak van 16 mei 2023 mee waarin het College de door de vennootschap verstrekte documenten onvoldoende overtuigend heeft gevonden om te kunnen vaststellen dat de vennootschap in Q1 van 2021 gevestigd was op het door haar genoemde adres. Daarnaast is niet gebleken dat de vennootschap in de subsidieperiode nog bedrijfsactiviteiten verrichtte. Op de zitting heeft zij namelijk toegelicht dat de werkzaamheden op dat moment al geruime tijd stillagen, dat de bankrekening van de vennootschap was beëindigd op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft), zij geen omzet had en geen jaarrekeningen deponeerde bij de Kamer van Koophandel. De Belastingdienst merkt de vennootschap bovendien vanaf 2 augustus 2019 niet aan als onderneming als bedoeld in de Wet op de omzetbelasting 1968. Het College oordeelt op grond van deze feiten en omstandigheden dat de vennootschap in de subsidieperiode geen MKB-onderneming meer was (artikel 2.6.1, eerste lid, van de TVL) en geen vestiging had (artikel 2.6.3 tweede lid, aanhef en onder e, van de TVL).
3.3
De vennootschap behoort dus niet tot de doelgroep van de TVL. De minister heeft de subsidieaanvraag terecht afgewezen (artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de TVL). Op wat is aangevoerd over het omzetverlies hoeft daarom niet te worden ingegaan. Het College ziet aanleiding om het onder 3.1 geconstateerde gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, aangezien de vennootschap door dit gebrek niet is benadeeld. Met een deugdelijke motivering zou de subsidie ook zijn afgewezen.
Conclusie
4.1
Het beroep is ongegrond.
4.2
Gezien het geconstateerde gebrek ziet het College aanleiding te bepalen dat de minister het door de vennootschap betaalde griffierecht (€ 365,-) vergoedt en de minister te veroordelen in de proceskosten van de vennootschap in beroep. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat de minister het betaalde griffierecht van € 365,- aan de vennootschap moet vergoeden;
  • veroordeelt de minister de proceskosten van de vennootschap tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, in aanwezigheid van mr. M. Ettema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2025.
w.g. W.J.A.M. van Brussel w.g. M. Ettema

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:12, eerste lid,
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
Handelsregisterwet
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder j,
j. vestiging: een gebouw of complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van de activiteiten van een vennootschap of rechtspersoon plaatsvindt;
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 1.1. (begripsbepalingen)
In deze regeling wordt verstaan onder:
[…]
vestiging: vestiging als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Handelsregisterwet 2007.
Artikel 2.6.1. (begripsbepalingen), eerste lid,
1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
[…]
getroffen MKB-vennootschap: MKB-vennootschap die voldoet aan artikel 2.6.2, tweede lid, onderdelen c tot en met e;
[…].
Artikel 2.6.2. (verstrekking subsidie), tweede lid, aanhef en onder c tot en met e,
2 De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-vennootschap:
c. die op de peildatum in het handelsregister stond ingeschreven;
d. waarvan de hoofdactiviteit, waaronder de MKB-vennootschap op de peildatum is ingeschreven in het handelsregister met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling in de bijlage is opgenomen of die op de peildatum is ingeschreven in het handelsregister met een hoofdactiviteit onder de code 64.2, 64.30.3 of 70.10 van de Standaard Bedrijfsindeling en met een nevenactiviteit die in de bijlage is opgenomen;
e. die:
1°. voor zover het een MKB-vennootschap, niet zijnde een horecavennootschap of een ambulante vennootschap, betreft:
– ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de MKB-vennootschap; of
– een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-vennootschap en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of
2°. voor zover het een horecavennootschap betreft ten minste één horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft;
Artikel 2.6.5. (afwijzingsgronden), eerste lid, aanhef en onder a,
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;