ECLI:NL:CBB:2025:89

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
22/678
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na bestuurlijke lus inzake subsidieaanvraag voor warmtepomp met motiveringsgebrek

In de zaak tussen [naam 1] en de minister van Klimaat en Groene Groei, heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 18 februari 2025 uitspraak gedaan. Deze uitspraak volgt op een eerdere tussenuitspraak van 15 oktober 2024, waarin het College de minister had opgedragen om een motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen. De minister heeft dit gedaan door zijn besluit van 4 maart 2022 aan te vullen met een brief van 26 november 2024. [naam 1] heeft hierop gereageerd met een zienswijze op 15 december 2024. Het College heeft het onderzoek op 8 januari 2025 gesloten.

In de tussenuitspraak oordeelde het College dat de minister de subsidieaanvraag van [naam 1] terecht had afgewezen, omdat er al subsidie was verstrekt voor een warmtepomp aan [naam 2]. Echter, het College concludeerde dat het bestreden besluit niet voldoende was gemotiveerd, vooral in het licht van het gelijkheidsbeginsel. De minister had niet kunnen verklaren waarom in acht gevallen subsidie was verleend, terwijl andere aanvragen handmatig waren beoordeeld en afgewezen.

Na de aanvullende motivering van de minister, oordeelde het College dat de minister voldoende had aangetoond dat de discrepantie in de beoordeling van de aanvragen te wijten was aan een fout in het geautomatiseerde systeem. Het College concludeerde dat het motiveringsgebrek was hersteld en verklaarde het beroep van [naam 1] gegrond. Het bestreden besluit werd vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit besluit bleven in stand, wat betekent dat de afwijzing van de subsidieaanvraag van [naam 1] in stand blijft. De minister werd opgedragen het griffierecht van [naam 1] te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/678

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 februari 2025 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats]

en

de minister van Klimaat en Groene Groei

(gemachtigde: mr. J. van Essen)

Procesverloop

Voor het procesverloop tot de tussenuitspraak verwijst het College naar de tussenuitspraak.
Met de tussenuitspraak van 15 oktober 2024 (ECLI:CBB:2024:711) heeft het College de minister opgedragen binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen dan wel een ander besluit daarvoor in de plaats te nemen met inachtneming van de overwegingen in de tussenuitspraak.
De minister heeft met zijn brief van 26 november 2024 de motivering van het bestreden besluit aangevuld.
[naam 1] heeft op 15 december 2024 een zienswijze ingediend over de manier waarop het motiveringsgebrek is hersteld.
Het College heeft het onderzoek op 8 januari 2025 gesloten.

Overwegingen

1 In de tussenuitspraak heeft het College geoordeeld dat de minister de subsidieaanvraag van [naam 1] terecht heeft afgewezen omdat voor de warmtepomp al subsidie is verstrekt aan [naam 2] en – kort gezegd – niet is gebleken dat deze subsidieverlening ten onrechte was. Naar aanleiding van het beroep op het gelijkheidsbeginsel, heeft het College in de tussenuitspraak geoordeeld dat het bestreden besluit niet toereikend is gemotiveerd. In rechtsoverweging 4.4 van de tussenuitspraak heeft het College daartoe het volgende overwogen.
“Niet in geschil is dat de genoemde acht gevallen identiek zijn aan de andere 19 aanvragen, waaronder die van [naam 1] , die wel handmatig zijn beoordeeld en vervolgens zijn afgewezen. Dat er sprake is van een fout in de genoemde acht gevallen is, gelet op wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen, niet in geschil. De minister heeft echter niet kunnen verklaren waarom in de genoemde acht gevallen in het geautomatiseerde systeem geen bijzonderheid is geconstateerd, wat tot gevolg heeft gehad dat in die gevallen wel automatisch subsidie is verleend, terwijl in de andere 19 gevallen kennelijk een signaal is gekomen dat de aanvragen nader (handmatig) moesten worden beoordeeld. Onduidelijk is gebleven of dit aan het functioneren van het systeem heeft gelegen, of bijvoorbeeld aan verschillen in de aanvragen, of nog een andere oorzaak. Aldus heeft de minister zijn standpunt, dat de in die acht gevallen gemaakte fout niet herhaald hoeft te worden in het geval van [naam 1] , niet toereikend gemotiveerd. In zoverre kleeft er een gebrek aan het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.”
2.1
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de minister als volgt toegelicht welke omstandigheden hebben geleid tot de verschillende uitkomsten in de beoordeling van de subsidieaanvragen van de bewoners van het appartementencomplex.
2.2
De aanvragen in het kader van de ISDE-regeling (de Regeling) worden na ontvangst door het geautomatiseerde systeem gescand op mogelijke risicofactoren. Worden aan een aanvraag geen risicofactoren toegekend, dan wordt de aanvraag geautomatiseerd afgehandeld. Indien er wel risicofactoren worden toegekend, wordt een aanvraag handmatig beoordeeld. Dit heeft geleid tot het onderscheid in beoordeling van de in totaal 27 aanvragen van bewoners. Voor al deze aanvragen had de risicofactor “dubbel op locatie” aangegeven moeten worden. De risicofilter heeft echter enige tijd niet gefunctioneerd, en een periode daarna slechts gedeeltelijk. Dit heeft tot gevolg gehad dat in acht gevallen in het geautomatiseerde systeem geen enkele risicofactor is aangegeven. Om deze reden zijn deze acht aanvragen geautomatiseerd afgehandeld en is in deze acht gevallen - ten onrechte - subsidie toegekend. Voor de overige negentien gevallen geldt dat daarvoor één of meer risicofactoren zijn aangegeven. Dit was het geval bij de aanvragen van [naam 1] en de andere vijf bewoners die beroep hebben ingesteld (zaaknummers 22/52, 22/708, 22/912, 22/914 en 22/918) en de overige dertien aanvragers in het appartementencomplex die geen procedure aanhangig hebben gemaakt. Deze in totaal negentien aanvragen zijn daarom handmatig beoordeeld en vervolgens op grond van artikel 4.5.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling afgewezen.
3 [naam 1] heeft in reactie op de aanvullende motivering aangegeven dat de minister aldus onvoldoende heeft uitgelegd waar de discrepantie tussen toekenning dan wel afwijzing van de subsidie op berust. Duidelijk is dat het geautomatiseerde systeem en de controle niet goed functioneerden. Door deze fouten heeft de minister niet voldaan aan het gelijkheidsbeginsel.
Beoordeling door het College
4 Het College is van oordeel dat de minister met deze nadere toelichting voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat er in acht gevallen door het niet goed functioneren van het geautomatiseerde systeem een fout is gemaakt en er daarom er in die acht gevallen wel subsidie is toegekend hoewel daar dezelfde afwijzingsgrond van toepassing was als bij de negentien vergelijkbare aanvragen. Daarmee heeft de minister zijn standpunt dat het gelijkheidsbeginsel niet zo ver strekt dat hij is gehouden de in acht gevallen gemaakte fout te herhalen, alsnog voorzien van een dragende motivering. Het College verwijst naar rechtsoverweging 4.3 van de tussenuitspraak. Dit betekent dat het in de tussenuitspraak vastgestelde gebrek in het bestreden besluit door de minister is hersteld.
Conclusie
5 Uit de tussenuitspraak volgt dat het beroep gegrond moet worden verklaard en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gelet op wat hiervoor onder 4 is overwogen, bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Dit betekent voor [naam 1] dat de afwijzing van de subsidieaanvraag in stand blijft.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding omdat niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten. Het College zal de minister opdragen het door [naam 1] betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep van [naam 1] gegrond;
- vernietigt het besluit van 4 maart 2022;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- draagt de minister op het door [naam 1] betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Schoneveld, mr. J.L. Verbeek, en mr. D. Brugman, in aanwezigheid van T. Berg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2025.
w.g. mr. M. Schoneveld w.g. T. Berg