ECLI:NL:CBB:2025:87

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
22/914
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na bestuurlijke lus inzake subsidieaanvraag voor warmtepomp door [naam 1]

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 18 februari 2025, wordt de einduitspraak gedaan in de zaak tussen [naam 1] en de minister van Klimaat en Groene Groei, met zaaknummer 22/914. De uitspraak volgt op een eerdere tussenuitspraak van 15 oktober 2024, waarin het College de minister had opgedragen om een motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen. De minister heeft dit gedaan door de motivering van het besluit aan te vullen in een brief van 26 november 2024. [naam 1] heeft hierop gereageerd met een zienswijze op 21 december 2024, waarna het College het onderzoek op 8 januari 2025 heeft gesloten.

Het College oordeelt dat de minister de subsidieaanvraag van [naam 1] terecht heeft afgewezen, omdat voor de warmtepomp al subsidie was verstrekt aan [naam 2]. Echter, het College heeft in de tussenuitspraak vastgesteld dat het bestreden besluit niet toereikend was gemotiveerd, met name in verband met het gelijkheidsbeginsel. De minister heeft in zijn nadere toelichting voldoende inzicht gegeven in de discrepantie tussen de toekenning en afwijzing van de subsidieaanvragen, die voortkwam uit een niet goed functionerend geautomatiseerd systeem.

Het College concludeert dat het motiveringsgebrek is hersteld en dat de afwijzing van de subsidieaanvraag van [naam 1] in stand blijft. De beroepsgrond van [naam 1] op basis van het evenredigheidsbeginsel wordt verworpen, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn aangetoond die een andere beslissing rechtvaardigen. De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep van [naam 1] gegrond wordt verklaard, het besluit van 13 april 2022 wordt vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De minister wordt opgedragen het door [naam 1] betaalde griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/914

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 februari 2025 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats]

en

de minister van Klimaat en Groene Groei

(gemachtigde: mr. J. van Essen)

Procesverloop

Voor het procesverloop tot de tussenuitspraak verwijst het College naar de tussenuitspraak.
Met de tussenuitspraak van 15 oktober 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:714) heeft het College de minister opgedragen binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen dan wel een ander besluit daarvoor in de plaats te nemen met inachtneming van de overwegingen in de tussenuitspraak.
De minister heeft met zijn brief van 26 november 2024 de motivering van het bestreden besluit aangevuld.
[naam 1] heeft op 21 december 2024 een zienswijze ingediend over de manier waarop het motiveringsgebrek is hersteld.
Het College heeft het onderzoek op 8 januari 2025 gesloten.

Overwegingen

1 In de tussenuitspraak heeft het College geoordeeld dat de minister de subsidieaanvraag van [naam 1] terecht heeft afgewezen omdat voor de warmtepomp al subsidie is verstrekt aan [naam 2] en – kort gezegd – niet is gebleken dat deze subsidieverlening ten onrechte was. Naar aanleiding van het beroep van [naam 1] op het gelijkheidsbeginsel, heeft het College in de tussenuitspraak geoordeeld dat het bestreden besluit niet toereikend is gemotiveerd. In rechtsoverweging 4.4 van de tussenuitspraak heeft het College daartoe het volgende overwogen.
“Niet in geschil is dat de genoemde acht gevallen identiek zijn aan de andere 19 aanvragen, waaronder die van [naam 1] , die wel handmatig zijn beoordeeld en vervolgens zijn afgewezen. Dat er sprake is van een fout in de genoemde acht gevallen is, gelet op wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen, niet in geschil. De minister heeft echter niet kunnen verklaren waarom in de genoemde acht gevallen in het geautomatiseerde systeem geen bijzonderheid is geconstateerd, wat tot gevolg heeft gehad dat in die gevallen wel automatisch subsidie is verleend, terwijl in de andere 19 gevallen kennelijk een signaal is gekomen dat de aanvragen nader (handmatig) moesten worden beoordeeld. Onduidelijk is gebleven of dit aan het functioneren van het systeem heeft gelegen, of bijvoorbeeld aan verschillen in de aanvragen, of nog een andere oorzaak. Aldus heeft de minister zijn standpunt, dat de in die acht gevallen gemaakte fout niet herhaald hoeft te worden in het geval van [naam 1] , niet toereikend gemotiveerd. In zoverre kleeft er een gebrek aan het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.”
2.1
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de minister als volgt toegelicht welke omstandigheden hebben geleid tot de verschillende uitkomsten in de beoordeling van de subsidieaanvragen van de bewoners van het appartementencomplex.
2.2
De aanvragen in het kader van de ISDE-regeling (de Regeling) worden na ontvangst door het geautomatiseerde systeem gescand op mogelijke risicofactoren. Worden aan een aanvraag geen risicofactoren toegekend, dan wordt de aanvraag geautomatiseerd afgehandeld. Indien er wel risicofactoren worden toegekend, wordt een aanvraag handmatig beoordeeld. Dit heeft geleid tot het onderscheid in beoordeling van de in totaal 27 aanvragen van bewoners. Voor al deze aanvragen had de risicofactor “dubbel op locatie” aangegeven moeten worden. Dit risicofilter heeft echter enige tijd niet gefunctioneerd, en een periode daarna slechts gedeeltelijk. Dit heeft tot gevolg gehad dat in acht gevallen in het geautomatiseerde systeem geen enkele risicofactor is aangegeven. Om deze reden zijn deze acht aanvragen geautomatiseerd afgehandeld en is in deze acht gevallen - ten onrechte - subsidie toegekend. Voor de overige negentien gevallen geldt dat daarvoor één of meerdere risicofactoren zijn aangegeven. Dit was het geval bij de aanvragen van [naam 1] en de andere vijf bewoners die beroep hebben ingesteld (zaaknummers 22/52, 22/678, 22/708, 22/912 en 22/918) en de overige dertien aanvragers in het appartementencomplex die geen procedure aanhangig hebben gemaakt. Deze in totaal negentien aanvragen zijn daarom handmatig beoordeeld en vervolgens op grond van artikel 4.5.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling afgewezen.
3 [naam 1] heeft in reactie op de aanvullende motivering aangegeven dat de minister aldus onvoldoende heeft uitgelegd waar de discrepantie tussen toekenning dan wel afwijzing van de subsidie op berust. Duidelijk is dat het geautomatiseerde systeem niet goed functioneerde en dit leidde tot onevenwichtig en willekeurig genomen besluiten.
Beoordeling door het College
4 Het College is van oordeel dat de minister met de nadere toelichting voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat er in acht gevallen door het niet goed functioneren van het geautomatiseerde systeem een fout is gemaakt en dat daarom in die acht gevallen wel subsidie is toegekend, hoewel daar dezelfde afwijzingsgrond van toepassing was als bij de negentien vergelijkbare aanvragen. Daarmee heeft de minister zijn standpunt dat het gelijkheidsbeginsel niet zo ver strekt dat hij is gehouden de in acht gevallen gemaakte fout te herhalen, alsnog voorzien van een dragende motivering. Het College verwijst naar rechtsoverweging 4.3 van de tussenuitspraak, Dit betekent dat het in de tussenuitspraak vastgestelde gebrek in het bestreden besluit door de minister is hersteld.
5 [naam 1] heeft met een beroep op het evenredigheidsbeginsel ook aangevoerd dat de minister wegens onevenwichtigheid van het bestreden besluit alsnog tot subsidieverlening zou moeten overgaan. Deze beroepsgrond slaagt niet. In dit geval gaat het om toetsing aan het evenredigheidsbeginsel van een gebonden bevoegdheid gebaseerd op een algemeen verbindend voorschrift. Beoordeeld moet worden of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van uitoefening van de gebonden bevoegdheid zozeer onevenwichtig zijn, dat toepassing van het algemeen verbindende voorschrift waarop die bevoegdheid berust in dit geval achterwege moet blijven (zie de uitspraak van het College van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190). Van zodanige bijzondere omstandigheden is in het geval van [naam 1] niet gebleken.
Conclusie
6 Uit de tussenuitspraak volgt dat het beroep gegrond moet worden verklaard en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gelet op wat hiervoor onder 4 en 5 is overwogen, bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Dit betekent voor [naam 1] dat de afwijzing van de subsidieaanvraag in stand blijft.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding omdat niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten. Het College zal de minister opdragen het door [naam 1] betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep van [naam 1] gegrond;
- vernietigt het besluit van 13 april 2022;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- draagt de minister op het door [naam 1] betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Schoneveld, mr. J.L. Verbeek, en mr. D. Brugman, in aanwezigheid van T. Berg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2025.
w.g. mr. M. Schoneveld w.g. T. Berg