ECLI:NL:CBB:2025:591

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
24/610
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking chauffeurskaart taxichauffeur na verdenking van rijden onder invloed van cannabis

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 4 november 2025 uitspraak gedaan in het beroep van een taxichauffeur tegen de intrekking van zijn chauffeurskaart. De intrekking vond plaats op basis van artikel 10, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Regeling gebruik boordcomputer en boordcomputerkaarten, omdat de taxichauffeur niet tijdig een nieuwe verklaring omtrent het gedrag (VOG) had overgelegd. De aanleiding voor de intrekking was een proces-verbaal van de politie waarin werd vermeld dat de taxichauffeur op 22 november 2023 was aangehouden op verdenking van rijden onder invloed van cannabis. Uit bloedonderzoek bleek dat de taxichauffeur een te hoog gehalte aan THC in zijn bloed had, wat zijn rijvaardigheid kon beïnvloeden.

De minister van Infrastructuur en Waterstaat had de chauffeurskaart van de taxichauffeur op 10 april 2024 ingetrokken, nadat hij geen nieuwe VOG had ingediend. De taxichauffeur stelde dat de intrekking onterecht was, omdat hij niet onder invloed van cannabis had gereden, maar dit had gebruikt nadat hij uit de auto was gestapt. Het College oordeelde echter dat de minister op basis van de bevindingen in het proces-verbaal en de resultaten van het bloedonderzoek het vermoeden had dat de taxichauffeur niet voldeed aan de eisen voor het afgeven van een VOG. Het College concludeerde dat de intrekking van de chauffeurskaart niet onrechtmatig was en dat de minister het verzoek om vergoeding van kosten in bezwaar terecht had afgewezen.

De uitspraak benadrukt dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van bevindingen in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal, tenzij er voldoende grond is om aan die bevindingen te twijfelen. De taxichauffeur had niet voldoende bewijs geleverd om de juistheid van het proces-verbaal te betwisten. Het College verklaarde het beroep ongegrond en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 24/610

uitspraak van de enkelvoudige van 4 november 2025 op het beroep van:

[naam] , te [woonplaats] (taxichauffeur)

(gemachtigde: mr. N.A. de Kock),

ende minister van Infrastructuur en Waterstaat,

(gemachtigde: mr. H. Spaargaren)

Procesverloop

Met het besluit van 10 april 2024 (intrekkingsbesluit) heeft de minister de chauffeurskaart van de taxichauffeur ingetrokken.
Met het besluit van 5 juni 2024 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de taxichauffeur gegrond verklaard.
De taxichauffeur heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 21 augustus 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigden van partijen.

Overwegingen

Aanleiding voor deze procedure
1.1
Aan de taxichauffeur was een chauffeurskaart verstrekt.
1.2
In een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van 3 januari 2024 heeft de verbalisant – voor zover hier van belang en kort gezegd – verklaard dat de taxichauffeur (als bestuurder van een personenauto) op 22 november 2023 reed op de voor het openbaar verkeer openstaande weg en dat hij hem heeft aangehouden op verdenking van het besturen van een voertuig na gebruik van cannabis, wat een overtreding is van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Uit een bloedonderzoek is gebleken dat de stof tetrahydrocannabinol/THC, met een gehalte van 3,9 microgram per liter (de grenswaarde is
3 microgram per liter), in het bloed van de taxichauffeur is aangetroffen. Deze stof kan de rijvaardigheid verminderen en de waarde is hoger dan de grenswaarden die zijn vastgesteld in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer en/of artikel 8 Wegenverkeerswet.
1.3
Van de politie-eenheid Midden-Nederland ontving de minister het bericht dat een proces-verbaal is opgemaakt jegens de taxichauffeur op verdenking van rijden onder invloed. Dit was voor de minister aanleiding om de chauffeurskaart met het besluit van
17 januari 2024 op grond van artikel 10, derde lid, van de Regeling gebruik boordcomputer en boordcomputerkaarten (Regeling) en artikel 82, zesde lid, van het Besluit personenvervoer 2000 (Bp 2000) te schorsen. De minister heeft de taxichauffeur vervolgens op
14 februari 2024 verzocht om binnen vier weken een (nieuwe) verklaring omtrent het gedrag (VOG) in te dienen. De taxichauffeur heeft dit niet gedaan.
1.4
Met het intrekkingsbesluit heeft de minister de chauffeurskaart op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Regeling ingetrokken, omdat de taxichauffeur niet (tijdig) een VOG heeft overgelegd.
1.5
Dienst Justis heeft op 10 april 2024 een nieuwe VOG verstrekt aan de taxichauffeur en de minister heeft deze op 26 april 2024 ontvangen.
1.6
Op 16 mei 2024 heeft de minister aan de taxichauffeur een duplicaat van diens chauffeurskaart verstrekt zodat hij zijn beroep weer kan uitoefenen.
Het bestreden besluit
2 Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van de taxichauffeur gegrond verklaard. De minister heeft in dat besluit uiteengezet dat hij op grond van artikel 82, zesde lid, van het Bp 2000 een nieuwe VOG van hem kon vragen, omdat er een vermoeden bestond dat de taxichauffeur niet meer voldeed aan de eisen voor het afgeven van een VOG. Omdat de taxichauffeur na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld niet (tijdig) een nieuwe VOG heeft overgelegd, heeft de minister de chauffeurskaart ingetrokken. Met het alsnog overleggen van een nieuwe VOG is het vermoeden dat de taxichauffeur niet meer voldoet aan de eisen omtrent een VOG weggenomen en is hij weer in het bezit gesteld van een chauffeurskaart.
Beoordeling door het College
3 De taxichauffeur voert aan dat de minister zijn chauffeurskaart ten onrechte heeft ingetrokken en als gevolg daarvan heeft hij schade geleden, waartoe hij de minister aansprakelijk zal stellen. Om schadevergoeding te kunnen krijgen is voor de taxichauffeur van belang dat vast komt te staan dat die intrekking onrechtmatig is en in zoverre heeft hij een belang daarover een oordeel te verkrijgen.
4.1
De taxichauffeur voert aan dat de minister hem ten onrechte om een nieuwe VOG heeft gevraagd en vervolgens ten onrechte zijn chauffeurskaart heeft ingetrokken toen hij die VOG niet (tijdig) heeft overgelegd. Hij heeft namelijk niet onder invloed van cannabis in de auto gereden en het politieonderzoek klopt dan ook niet. Hij heeft wel cannabis gebruikt, maar heeft dat gebruikt nadat hij uit de auto was gestapt. De auto stond bij zijn woning en het incident vond plaats in zijn vrije tijd.
4.2
Het betoog van de taxichauffeur slaagt niet.
4.3
Volgens de rechtspraak van het College (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 december 2023, ECLI:NL:CBB:2023:736 onder 4.2), mag een bestuursorgaan, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het rapport weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. In wat de taxichauffeur heeft aangevoerd, ziet het College geen aanknopingspunt voor de conclusie dat de bevindingen van de verbalisant in het proces-verbaal onjuist zijn en dat de minister daarvan niet mocht uitgaan. De enkele ontkenning dat hij niet in de auto reed is daartoe onvoldoende.
5.1
De taxichauffeur voert verder aan dat de minister op basis van de bij hem bekende gegevens over het incident op 22 november 2023 niet het vermoeden kon hebben dat de taxichauffeur niet langer zou voldoen aan de eisen voor het afgeven van een VOG. Het feitencomplex waaraan dit vermoeden is ontleend, is getoetst door Dienst Justis en de VOG werd direct en zonder vragen afgegeven. Kennelijk hanteert de minister voor het aannemen van een vermoeden dat niet wordt voldaan aan eisen voor afgeven van VOG een ander minder genuanceerd kader dan Dienst Justis. Indien de minister de toets van Dienst Justis had toegepast, had hij geenszins een dergelijk vermoeden kunnen constateren.
5.2
Ook dit betoog slaagt niet.
5.3
Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling, wordt de chauffeurskaart ingetrokken indien de bestuurder niet of niet tijdig op grond van artikel 82, zesde lid, van het Besluit een nieuwe verklaring omtrent het gedrag overlegt. Het derde lid bepaalt – kort gezegd en voor zover hier van belang – dat een chauffeurskaart voor een termijn van ten hoogste twaalf weken kan worden geschorst in het belang van veilig taxivervoer dan wel bij vermoeden van een geval als bedoeld in het eerste lid, onder d.
Artikel 82, zesde lid, van het Bp 2000 bepaalt – voor zover hier van belang – dat indien onze minister vermoedt dat de bestuurder van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht niet meer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, hij kan verlangen dat de bestuurder opnieuw verzoekt om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag.
5.4
Uit het proces-verbaal en de daarbij behorende resultaten van het bloedonderzoek blijkt dat de taxichauffeur op de openbare weg is aangehouden toen hij onder invloed van verdovende middelen een voertuig bestuurde. Met de minister is het College van oordeel dat een dergelijke verdenking – waarbij de verkeersveiligheid in geding is – het vermoeden rechtvaardigt dat de taxichauffeur niet meer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een (nieuwe) VOG zoals bepaald in artikel 82, zesde lid, van het Bp 2000. Daaraan doet niet af dat Dienst Justis de taxichauffeur op 10 april 2024 een nieuwe VOG heeft verstrekt. Zoals de minister terecht heeft opgemerkt is in het kader van artikel 82, zesde lid, van het Bp 2000 een ‘vermoeden’ dat een chauffeur niet voldoet aan de eisen voor het afgeven van een VOG al voldoende om de chauffeurskaart op grond van artikel 10, derde lid, van de Regeling te schorsen en is die beoordeling een andere dan de beoordeling van Dienst Justis of al dan niet een VOG moet worden afgegeven. Niets in wat de taxichauffeur heeft aangevoerd leidt tot de conclusie dat de minister de chauffeurskaart niet mocht schorsen en niet van hem mocht verlangen een nieuwe VOG te overleggen. Omdat de taxichauffeur niet (tijdig) een nieuwe VOG heeft overgelegd, was de minister op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d van de Regeling bevoegd de chauffeurskaart in te trekken. De taxichauffeur heeft de aanwending van die bevoegdheid door de minister niet (gemotiveerd) bestreden.
5.5
De conclusie is dat het intrekkingsbesluit niet onrechtmatig is. De minister heeft daarom het verzoek om vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van bezwaar terecht afgewezen.
Slotsom
6 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van B.W.N. van den Oever, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 november 2025.
w.g. A. Venekamp w.g. B.W.N. van den Oever