Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 4 november 2025 in de zaak tussen
[naam 2], te [woonplaats] (loonbedrijf)
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 4 november 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een loonbedrijf en de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, en de Staat der Nederlanden. Het loonbedrijf had in eerste instantie bezwaar gemaakt tegen een bestuursdwangbesluit van de minister, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard. Het loonbedrijf heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van de minister, waarin het bezwaar werd afgewezen. Tijdens de zitting op 26 september 2025 werd een schikking getroffen, waarbij het loonbedrijf zijn beroep in een andere zaak introk en alleen nog schadevergoeding vroeg wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Het College oordeelde dat de behandeling van het bezwaar en beroep in totaal zes jaren en negen maanden had geduurd, wat een overschrijding van de redelijke termijn met vier jaren en negen maanden betekende. De redelijke termijn voor de behandeling van bezwaar en beroep is doorgaans twee jaar. Het College heeft vastgesteld dat een vergoeding van immateriële schade van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan gepast is. Dit leidde tot een schadevergoeding van € 5.000,-, waarvan het College de minister en de Staat veroordeelde tot respectievelijk € 4.298,- en € 702,- aan het loonbedrijf.
De uitspraak benadrukt het belang van een tijdige behandeling van bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn. Het College heeft geen aanleiding gezien tot een kostenveroordeling, aangezien de schikking ook betrekking had op de proceskosten van het loonbedrijf.