ECLI:NL:CBB:2025:567

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
24/453
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake boete voor het vervoeren van ongeschikt rund

In deze zaak heeft de onderneming hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin een boete was opgelegd voor het vervoeren van een rund dat niet geschikt was voor transport. De rechtbank had de boete gematigd vanwege overschrijding van de redelijke termijn, maar verwierp de overige beroepsgronden van de onderneming. De minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur had de onderneming een boete van € 3.000,- opgelegd, omdat een toezichthoudend dierenarts van de NVWA op 18 juni 2021 een rund met ernstige verwondingen had aangetroffen op de verzamelplaats van de onderneming. Het rund was niet in staat om zich pijnloos te bewegen, wat in strijd was met de Wet dieren en de Transportverordening. Tijdens de zitting op 1 oktober 2025 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven de aangevallen uitspraak bevestigd. Het College oordeelde dat de onderneming een overtreding had gepleegd door het rund voor verder transport aan te bieden, en dat de verklaring van de eigen dierenarts niet voldoende was om aan te tonen dat het rund transportwaardig was. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 24/453
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2025 in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats] (de onderneming)

(gemachtigde: mr. M.I.J. Toonders)

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 april 2024, kenmerk 23/3162, in het geding tussen

de ondernemingende minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigde: mr. F. Peters van Neijenhof)

Procesverloop

De onderneming heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 april 2024 met kenmerk 22/3162 (ECLI:NL:RBROT:2024:2711).
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 1 oktober 2025. Namens de onderneming is [naam 2] , bijgestaan door zijn gemachtigde, verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.

Overwegingen

1. Het College geeft hiervoor de volgende motivering.
2 De onderneming exploiteert een verzamelplaats en is daarnaast vervoerder van dieren. Een toezichthoudend dierenarts van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft op 18 juni 2021 in het kader van een exportcertificeringskeuring van runderen op de verzamelplaats van de onderneming een rund aangetroffen met een ontsteking en open wond aan de klauw van de rechterachterpoot en met een ontsteking met abcesvorming aan de linker bil. Het rund belastte de rechterachterpoot in stilstand niet en tijdens het lopen zo min mogelijk. De klauwontsteking was volgens de toezichthouder minstens een week oud. Het rund was op 17 juni 2021 door de onderneming naar de verzamelplaats vervoerd. De toezichthouder heeft op 25 juni 2021 een rapport van bevindingen opgesteld, tevens voorzien van foto- en filmmateriaal van het rund.
3 Volgens de minister heeft de onderneming als houder op de plaats van overladen (verzamelcentrum), tevens de vervoerder, een rund vervoerd, ontvangen en vervolgens weer voor verder transport aangeboden, terwijl het rund niet geschikt was voor het voorgenomen transport, omdat het rund niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen.
Dit feit levert volgens de minister een overtreding op van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, en gelezen in samenhang met artikel 3, aanhef en onder b, en artikel 6, derde lid, dan wel artikel 9, eerste lid, en Bijlage I, hoofdstuk I, paragraaf 1 en 2, onder a, van de Verordening (EG) Nr. 1/2005 van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten (Transportverordening). De minister heeft de onderneming met het besluit van 11 februari 2022 een boete opgelegd van € 3.000,- en deze boete in bezwaar in stand gelaten (beslissing op bezwaar).
4 De rechtbank heeft de beroepsgronden verworpen, maar de boete gematigd omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) was overschreden.
5 In hoger beroep bestrijdt de onderneming dat het rund niet transportwaardig was. De onderneming betoogt verder dat zij als exploitant van de verzamelplaats geen overtreder is, omdat er nog geen aanvang was genomen met het vervoer vanaf de verzamelplaats.
6 Het College is met de rechtbank van oordeel dat het rund zich niet op eigen kracht pijnloos kon bewegen en daarom niet transportwaardig was. Dit volgt uit het rapport van bevindingen en uit het daarbij behorende filmmateriaal. Op die beelden is te zien dat het rund de rechterachterpoot voortdurend in stilstand ontlast en tijdens het lopen zoveel mogelijk probeert te ontlasten. Het rapport van bevindingen bevat ook foto’s van de ontsteking en de wond aan de klauw en de ontsteking van de linker bil van het rund. De toezichthoudend dierenarts heeft geconcludeerd dat het letsel aan de klauw minstens een week oud was, gelet op de mate van de klauwontsteking, de mucoporulente uitvloeiing en de decubitus. Het College ziet geen aanleiding om aan die conclusie te twijfelen. Het College hecht in dat verband geen betekenis toe aan de verklaring van de eigen dierenarts dat het rund wel transportwaardig was. Die verklaring is summier en maakt niet inzichtelijk waarop die conclusie is gebaseerd. Gelet op het voorgaande heeft de onderneming een overtreding gepleegd door het niet transportwaardige rund op 17 juni 2021
naarde verzamelplaats te vervoeren.
7 Het College oordeelt verder dat de onderneming ook een overtreding heeft gepleegd door het rund op de verzamelplaats voor verder transport aan te bieden. Zoals uit artikel 2, aanhef en onder w, van de Transportverordening volgt wordt onder “vervoer” niet slechts de verplaatsing van dieren verstaan, maar ook de daarmee samenhangende activiteiten, zoals overladen. Artikel 3, aanhef, van de Transportverordening heeft daarnaast niet alleen betrekking op het “vervoeren” van dieren, maar ook op het “laten vervoeren” en daarmee dus ook op het “laten overladen” van dieren. Op de verzamelplaats van de onderneming worden de runderen tijdelijk gehuisvest en overgeladen voor verder transport, zodat naar het oordeel van het College sprake is van een overlaadplaats (vgl. de uitspraak van 8 april 2025, ECLI:NL:CBB:2025:244). Hoewel de onderneming niet de daadwerkelijke vervoerder
vanafde verzamelplaats was, liet zij de runderen vanaf haar verzamelplaats wel overladen, zodat sprake van was vervoer in zin van de Transportverordening (vgl. de uitspraak van 18 april 2023, ECLI:NL:CBB:2023:195).
8 Het hoger beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam in aanwezigheid van B. van den Bergh, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025.
De voorzitter is verhinderd w.g. Van den Bergh
het proces-verbaal te ondertekenen