ECLI:NL:CBB:2025:535

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
23/1478
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake boete voor slachthuis wegens overtreding van levensmiddelenhygiëne

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een boete die was opgelegd aan een slachthuis, aangeduid als [naam 1], door de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. De boete van € 7.500,- was opgelegd wegens overtredingen van de Verordening (EG) nr. 852/2004 inzake levensmiddelenhygiëne, specifiek met betrekking tot de vorming van condens op karkassen en het niet beschermen van levensmiddelen tegen verontreiniging. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van [naam 1] ongegrond verklaard, waarna [naam 1] in hoger beroep ging. Het College oordeelde dat de minister terecht de boete had opgelegd en dat de argumenten van [naam 1] om de boete te matigen niet voldoende waren. De rechtbank had ook overwogen dat de minister de recidivebepaling correct had toegepast, aangezien er eerder een boete was opgelegd voor een soortgelijke overtreding. Tijdens de zitting op 4 juli 2025 werd de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. Het College concludeerde dat de opgelegde boete evenredig was, maar matigde deze met 5% wegens overschrijding van de redelijke termijn, waardoor de uiteindelijke boete werd vastgesteld op € 7.125,-. De uitspraak bevestigde de noodzaak voor slachthuizen om te voldoen aan de hygiënevoorschriften en de verantwoordelijkheden van de minister in het handhaven van deze regels.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1478
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2025 op het hoger beroep van:

[naam 1] , te [woonplaats] , ( [naam 1] )

(gemachtigde: [naam 2] )

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 juni 2023, kenmerk 21/5971, in het geding tussen
[naam 1]
en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigde: mr. D.J. van der Bij)

Procesverloop in hoger beroep

[naam 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 1 juni 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:4464). In deze uitspraak heeft de rechtbank beslist op het beroep van [naam 1] over het boetebesluit met het nummer 202100714.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zitting was op 4 juli 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigden van partijen, namens [naam 1] ook [naam 3] , en namens de minister ook D.C.A. van Bergen-Henegouwen, toezichthoudend dierenarts
.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Op 29 januari 2021 omstreeks 07:54 uur heeft een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij [naam 1] een inspectie uitgevoerd en daarvan op 10 februari 2021 een rapport opgemaakt (rapport van bevindingen). In dit rapport is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de karkassen koelcel. Ik zag in deze
koelcel varkenskarkassen, bestemd voor humane consumptie, hangen.
Ik zag in deze koelcel veel grote condensdruppels hangen aan een verdamper en kabelgoot […] en aan de transportband […]. Onder deze voorzieningen aan het plafond hingen op dat moment varkenskarkassen met een goedkeuringsmerk, waaruit bleek dat deze bestemd waren voor humane consumptie. Ik zag op sommige van deze voor humane consumptie goedgekeurde varkenskarkassen condensdruppels vallen […].
Eén van de halchefs was op dat moment in de karkassen koelcel en ik heb hem geïnformeerd over de aanwezigheid van de condensdruppels. Hij heeft direct instructies aan medewerkers van het bedrijf gegeven om de verdamper, kabelgoot en de transportband droog te moppen en de bezoedelde varkenskarkassen goed te flamberen. Daarna heeft de halchef van het bedrijf de betreffende transportband stil laten zetten om deze instructies op te kunnen volgen.
[…]
Ik zag dat er condens op goedgekeurde karkassen viel.”
1.3
Naar aanleiding van deze bevindingen heeft de minister met het besluit van 25 juni 2021 (boetebesluit) aan [naam 1] een boete van € 7.500,- opgelegd. Er is sprake van twee beboetbare feiten:
1. De vorming van condens op oppervlakken werd niet voorkomen. Volgens de minister heeft [naam 1] daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling dierlijke producten en artikel 4, tweede lid, juncto punt 2, aanhef en onder b, in Hoofdstuk I van Bijlage II van de Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (Verordening 852/2004).
2. Levensmiddelen werden niet in alle stadia van de productie beschermd tegen elke vorm van verontreiniging waardoor het vlees ongeschikt kan worden voor menselijke consumptie, schadelijk kan worden voor de gezondheid, dan wel op een zodanige wijze kan worden verontreinigd dat het redelijkerwijze niet meer in die staat kan worden geconsumeerd. Volgens de minister heeft [naam 1] daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling dierlijke producten en artikel 4, tweede lid, juncto punt 3 in Hoofdstuk IX van Bijlage II van Verordening 852/2004.
Bij de vaststelling van de hoogte van de boete rekening gehouden met de omstandigheid dat de bewezenverklaarde beboetbare feiten een dusdanige samenhang vertonen dat voor deze overtredingen slechts eenmaal een boetebedrag is vastgesteld, te weten het boetebedrag horende bij de overtreding van het beboetbare feit 1 (€ 2.500,-). Op het moment van de overtreding waren nog geen vijf jaren verstreken sinds een eerder aan [naam 1] opgelegde boete voor eenzelfde overtreding onherroepelijk is geworden, en om die reden is het boetebedrag verhoogd naar € 7.500,-.
1.4
Met het besluit van 20 oktober 2021 (bestreden besluit), waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de minister het bezwaar van [naam 1] tegen het boetebesluit ongegrond verklaard en dit besluit gehandhaafd.

Uitspraak van de rechtbank

2 De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daarbij, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen:
“3. Eiseres heeft aangevoerd dat de karkassen structureel worden ontdaan van de huid, zodat er geen gevaar is dat de karkassen worden besmet met mogelijk in condens voorkomende vervuiling of bacteriën. Niet de bevindingen uit het boeterapport, maar de feitelijke gang van zaken gedurende het productieproces dienen bepalend te zijn bij de vaststelling of er een gevaar is voor de volksgezondheid. De wetgever heeft daar geen rekening mee gehouden. De omstandigheid dat de huid nog wordt verwijderd, is wel van belang voor de vaststelling of er schade ontstaat voor de volksgezondheid, aldus eiseres.
3.1.
Het rapport van bevindingen is naar waarheid opgesteld. Uit vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), onder meer de uitspraak van
30 november 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:1027) volgt dat een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen dat niet op ambtseed of ambtsbelofte is opgesteld, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan.
3.2.
Eiseres heeft niet betwist dat er condensdruppels hingen aan een verdamper en kabelgoot en aan de transportband. Evenmin heeft eiseres betwist dat er condens op goedgekeurde karkassen viel. Verweerder heeft op basis van het rapport van bevindingen kunnen vaststellen dat eiseres niet heeft voldaan aan de voorschriften van met artikel 4, tweede lid, in verbinding met Bijlage II, hoofdstuk I, punt 2b, en Bijlage II, hoofdstuk IX, onder 3, van Verordening (EG) nr. 852/2004. Dit betekent dat verweerder bevoegd was eiseres daarvoor een boete op te leggen.
3.3.
In artikel 2.3, aanhef en onder a, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren is bepaald dat het boetebedrag wordt gehalveerd indien de risico’s of de gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu gering zijn of ontbreken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit genoegzaam toegelicht waarom het druppelen van condens op karkassen een gevaar voor de volksgezondheid met zich kan meebrengen. Zoals verweerder heeft toegelicht wordt water, zodra het langs oppervlakken en/of de buitenzijde van hangwerk en buizen komt, besmet met micro-organismen zoals bacteriën. Ziekteverwekkende bacteriën kunnen in de voedselketen terechtkomen als condens in contact komt met vlees. Ook al worden de karkassen in een later stadium in de uitsnijderij van de huid ontdaan, naar eiseres heeft gesteld, het is niet uitgesloten dat condens op het naakte vlees is terechtgekomen, omdat de karkassen zijn opengesneden waardoor de huid slechts op een deel van het karkas aanwezig is. Bovendien is verontreiniging door condens niet meer zichtbaar op het karkas. Ongewenste micro-organismen kunnen over het karkas worden verspreid en kunnen bijvoorbeeld via contact met andere karkassen of via medewerkers verder verspreid worden, aldus verweerder. Gelet hierop heeft verweerder afdoende gemotiveerd dat er geen sprake is van slechts geringe risico’s of gevolgen voor de volksgezondheid en heeft verweerder de boete terecht niet gehalveerd.
3.4.
In artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete oplegt indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Als bijzondere omstandigheden geeft eiseres aangevoerd dat de wetgever geen rekening heeft gehouden met karkassen die worden onthuid en uitgesneden en karkassen waar dit niet het geval is en als producten met zwoerd in de voedselketen terecht komen (bijvoorbeeld speklap met zwoerd). Het is daarom de feitelijke gang van zaken gedurende het (verdere) productieproces die bepalend is of er sprake is van een gevaar voor de volksgezondheid, aldus eiseres.
3.4.1.
In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder met toepassing van artikel 5:46, derde lid, van de Awb een lagere boete diende op te leggen. Uit bijlage II, hoofdstuk IX, punt 3 van Verordening (EG) nr. 852/2004 volgt dat levensmiddelen in alle stadia van de productie, verwerking en distributie moeten worden beschermd tegen elke vorm van verontreiniging. Uit bijlage II, hoofdstuk I, punt 2b, van Verordening (EG) nr. 852/2004 volgt dat de indeling, het ontwerp, de constructie, de ligging en de afmetingen van ruimtes voor levensmiddelen zodanig moeten zijn dat de vorming van condens op oppervlakken worden voorkomen. Dat het varkensvlees wordt onthuid doet er echter niet aan af dat de toezichthouder in dit geval heeft gezien dat in de koelcel grote condensdruppels hingen aan een verdamper en kabelgoot, terwijl de installaties zodanig moeten zijn dat condens wordt voorkomen.
3.4.2.
Eerst ter zitting heeft eiseres betoogd dat de condens mede is veroorzaakt doordat verweerder verlangde dat alle sterilisatoren permanent een temperatuur hadden van 82° Celsius. Dit is een onjuiste eis, waarbij eiseres heeft verwezen naar de uitspraken van het CBb van 7 december 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:1060 en ECLI:NL:CBB:2021:1057) en aanleiding zou moeten zijn voor matiging. De rechtbank gaat hieraan voorbij, reeds omdat niet is onderbouwd dat de condensvorming mede door de temperatuur van de sterilisatoren werd veroorzaakt.”

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Wettelijk kader
3 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Oordeel van het College
Is sprake van een overtreding?
4 Bij het nemen van het boetebesluit heeft de minister zich gebaseerd op het hiervoor genoemde en deels weergegeven rapport van bevindingen. Het College stelt vast dat [naam 1] de waarnemingen in dit rapport niet heeft betwist en ziet naar aanleiding van het vermelde in de hogerberoepsgronden ook zelf geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze waarnemingen. Volgens het rapport van bevindingen zag de toezichthouder dat in de koelcel van [naam 1] veel grote condensdruppels hingen aan een verdamper en kabelgoot en aan de transportband en dat onder deze voorzieningen varkenskarkassen met een goedkeuringsmerk hingen, die waren bestemd voor humane consumptie. Ook vielen er blijkens het rapport condensdruppels op sommige van deze voor humane consumptie goedgekeurde karkassen. [naam 1] heeft niet betwist dat er druppels condens op karkassen terecht zijn gekomen. Door de locatie van de (gevallen) condensdruppels was er een risico op contaminatie van het vlees door (vallend) condens. Het College stelt dan ook vast dat [naam 1] het vormen van condens niet heeft voorkomen. Zoals het College eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 13 augustus 2024, ECLI:NL:CBB:2024:565, is het niet van belang of druppels zijn gevallen en volgt uit artikel 4 in samenhang met punt 2, aanhef en onder b, in Hoofdstuk I van Bijlage II van Verordening 852/2004 een resultaatsverplichting. Daarnaast heeft de minister uit de waarneming dat condensdruppels op het vlees vielen terecht afgeleid dat sprake was van overtreding van artikel 4, tweede lid, juncto punt 3 in Hoofdstuk IX van Bijlage II van Verordening 852/2004, omdat levensmiddelen niet in alle stadia van de productie werden beschermd tegen elke vorm van verontreiniging waardoor het vlees ongeschikt kan worden voor menselijke consumptie, schadelijk kan worden voor de gezondheid, dan wel op een zodanige wijze kan worden verontreinigd dat het redelijkerwijze niet meer in die staat kan worden geconsumeerd. De minister was dan ook bevoegd [naam 1] voor overtreding van deze bepalingen een boete op te leggen.
Hoogte van de boete
5.1
[naam 1] heeft betoogd dat de minister bij de oplegging van de in geding zijnde boete een onjuiste toepassing gegeven aan de recidivebepaling van artikel 2.5, eerste lid, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren (Besluit handhaving). Volgens [naam 1] heeft de minister daarbij ten onrechte gekozen voor beboeting van de overtreding die, na toepassing van de recidivebepaling, de hoogste boete oplevert, namelijk overtreding van punt 2, aanhef en onder b, in Hoofdstuk I van Bijlage II van Verordening 852/2004, althans heeft de minister niet inzichtelijk gemaakt waarom hij dit heeft gedaan.
5.1.1
Het College wijst erop dat de minister in het boetebesluit heeft vastgesteld dat verschillende bepalingen zijn overtreden. In dit geval ging het om punt 2, aanhef en onder b, in Hoofdstuk I van Bijlage II van Verordening 852/2004 en punt 3 in Hoofdstuk IX van Bijlage II van Verordening 852/2004. Op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit handhaving in samenhang gelezen met artikel 1.2 en de bijlage bij de Regeling handhaving is de hoogte van de boete die de minister voor overtreding van elk van deze bepalingen kan opleggen € 2.500,-.
5.1.2
In het boetebesluit heeft de minister berekend welke boetes in dit geval vanwege het overtreden van de verschillende betrokken bepalingen zouden kunnen worden opgelegd. Hierbij heeft de minister het standaardboetebedrag op grond van de recidivebepaling verhoogd vanwege recidive.
5.1.3
Bij de vaststelling van de hoogte van de aan [naam 1] opgelegde boete heeft de minister allereerst rekening gehouden met de omstandigheid dat sprake was van samenhang tussen de betrokken bewezenverklaarde beboetbare feiten en heeft hij daarom slechts voor overtreding van één van deze feiten een boete opgelegd. Volgens vaste werkwijze heeft hij daarbij gekozen voor beboeting van de overtreding die (na verhoging wegens recidive) de hoogste boete oplevert. Dat was volgens de minister in dit geval de overtreding van punt 2, aanhef en onder b, in Hoofdstuk I van Bijlage II van Verordening 852/2004. Daarvoor heeft hij erop gewezen dat [naam 1] op 29 december 2017 eerder is beboet voor eenzelfde overtreding van punt 2, aanhef en onder b, in Hoofdstuk I van Bijlage II van Verordening 852/2004 en er ten tijde van het begaan van de overtreding nog geen vijf jaren waren verlopen sinds die eerdere boete onherroepelijk was geworden. Die eerdere boete beliep € 5.000,- en betrof ook al een – wegens recidive – verhoogde boete.
5.1.4
Het College is met de minister van oordeel dat het de minister vrij staat om te kiezen voor welke overtreding hij een boete oplegt en om daarbij de boete op te leggen voor de overtreding die bij toepassing van de recidivebepaling de hoogste boete oplevert. In dit geval resulteert dat in een boete van (€ 2.500,- + € 5.000,- =) € 7.500,-. Het College ziet niet in dat de minister hierbij een onjuiste toepassing heeft gegeven aan de recidivebepaling.
Anders dan [naam 1] meent, is het, gelet op hetgeen hiervoor onder 4 is overwogen, ook bij toepassing van de recidiveregeling niet van belang of druppels wel of niet zijn gevallen. Het betoog van [naam 1] slaagt dan ook niet.
5.2
Het College ziet in hetgeen [naam 1] verder heeft aangevoerd geen aanleiding om de boete te halveren of te matigen. In dit verband overweegt het College het volgende.
5.2.1
[naam 1] heeft gewezen op Bijlage III, Hoofdstuk 4, onder 10 van Verordening 853/2004, waar staat dat karkassen niet zichtbaar met uitwerpselen verontreinigd mogen zijn en dat elke zichtbare verontreiniging onmiddellijk moet worden verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect. Volgens haar beoogt deze bepaling de gevolgen (gevaren voor de volksgezondheid) van fecale verontreiniging weg te nemen door voor te schrijven dat deze verontreiniging wordt weggenomen middels bijsnijding. [naam 1] betoogt dat met onthuiding – de integrale verwijdering van huidoppervlak middels bij-/wegsnijding – het risico voor de volksgezondheid dat een contaminant als condens met zich meebrengt conform de regelgeving wordt weggenomen. De methode wordt deugdelijk geacht voor het verwijderen van fecale bezoedeling. Dan dient deze methode eveneens als deugdelijk te worden beschouwd voor het wegnemen van de mogelijke risico’s voor de volksgezondheid indien er sprake is geweest van verontreiniging met condensdruppels. Volgens [naam 1] worden door de genoemde procedure de risico’s van de constatering voor de volksgezondheid ‘genihiliseerd’.
5.2.2
Naar het oordeel van het College heeft de minister duidelijk toegelicht waarom het druppelen van condens op karkassen een gevaar voor de volksgezondheid met zich kan meebrengen. Volgens de minister wordt water zodra het langs oppervlakken en/of de buitenzijde van hangwerk en buizen komt, besmet met micro-organismen zoals bacteriën. Ziekteverwekkende bacteriën kunnen in de voedselketen terechtkomen als condens in contact komt met vlees. Ook al zouden de karkassen in een later stadium in de uitsnijderij van de huid worden ontdaan, het is niet uitgesloten dat condens op het naakte vlees is terechtgekomen, omdat de karkassen zijn opengesneden waardoor de huid slechts op een deel van het karkas aanwezig is. Bovendien is verontreiniging door condens niet meer zichtbaar op het karkas. Ongewenste micro-organismen kunnen over het karkas worden verspreid en kunnen bijvoorbeeld via contact met andere karkassen of via medewerkers verder verspreid worden.
Verder volgt uit Bijlage II, Hoofdstuk I, punt 2b, van Verordening 852/2004 dat de indeling, het ontwerp, de constructie, de ligging en de afmetingen van ruimtes voor levensmiddelen zodanig moeten zijn dat de vorming van condens wordt voorkomen. Dat de karkassen later worden onthuid, doet aan deze verplichting niet af. Het College onderschrijft deze redenering van de minister. Het betoog van [naam 1] treft dan ook geen doel.
5.2.3
Verder is het volgens [naam 1] een feit van algemene bekendheid dat condens wordt gevormd door een combinatie van factoren, waarvan luchtvochtigheid en temperatuur de belangrijkste zijn. In slachterijen van de aard en omvang als [naam 1] staan vele tientallen sterilisatoren in de slachterij en uitsnijderij en enige in de koelcellen. In werking zijnde sterilisatoren zijn belangrijke, zo niet de belangrijkste, bijdragers aan een hogere luchtvochtigheid, met name in de aan de koelcellen grenzende slacht- en uitsnijdruimtes.
Ten tijde van de geconstateerde overtredingen voerde de toezichthouder nog regelmatig controles uit op de temperatuur van het sterilisatiewater in deze sterilisatoren, die tenminste 82° C diende te bedragen. Uitgangspunt destijds was dat deze sterilisatoren gedurende de gehele openings-/productietijd van de inrichting minimaal een temperatuur van 82° C dienden te hebben. Onder verwijzing naar twee uitspraken van het College (ECLI:NL:CBB:2021:1060 en ECLI:NL:CBB:2021:1057) merkt [naam 1] op dat dit een onjuiste eis was. Volgens haar is in de huidige praktijk, waarbij sterilisatoren enkel op temperatuur zijn, indien zij ook daadwerkelijk gebruikt worden, de condensvoming waarneembaar aanzienlijk afgenomen.
5.2.4
Naar het oordeel van het College vormt ook deze door [naam 1] naar voren gebrachte omstandigheid – daargelaten of de volgens [naam 1] uit de twee uitspraken van het College te trekken conclusie geheel juist is – geen bijzondere omstandigheid die zou moeten leiden tot matiging van de boete. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft [naam 1] niet onderbouwd dat de condensvorming in de koelcel mede door de temperatuur van de sterilisatoren werd veroorzaakt. Dit mede gelet op het feit dat de sterilisatoren zich voornamelijk bevinden in de slachterij en uitsnijderij en niet zozeer in de koelcel varkenskarkassen, waar het condens is aangetroffen. Ook hier geldt dat de exploitant er, gelet op de inhoud van de overtreden bepaling, voor moet zorgen dat de vorming van condens wordt voorkomen.
5.3
Al met al is het College van oordeel dat de opgelegde boete evenredig is.

Ambtshalve beoordeling overschrijding van de redelijke termijn

6.1
Het College beoordeelt, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 14 januari 2025 (ECLI:NL:CBB:2025:7, onder 6.1), ambtshalve of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden.
6.2
In een bestraffende zaak als de onderhavige geldt het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties (bezwaar, beroep en hoger beroep) in beginsel is overschreden als die procedure in haar geheel langer duurt dan vier jaar. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bestuurlijke fase in beginsel een jaar mag duren, de beroepsfase ook een jaar en de hogerberoepsfase twee jaar. De redelijke termijn begint op het moment waarop een handeling wordt verricht waaraan de betrokkene in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een bestuurlijke boete wordt opgelegd. De in aanmerking te nemen termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet in de procedure over het geschil dat de betrokkene en het bestuursorgaan verdeeld houdt.
6.3
In dit geval is de redelijke termijn aangevangen met het voornemen tot boeteoplegging van 3 juni 2021. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn met ruim drie maanden overschreden. Deze overschrijding is volledig toe te rekenen aan de rechterlijke fase. Het College ziet aanleiding de boete van € 7.500,- te matigen met 5% tot een bedrag van € 7.125,-.
Slotsom
7 De hogerberoepsgronden slagen niet. Wegens overschrijding van de redelijke termijn zal het College de aangevallen uitspraak echter vernietigen voor zover het de hoogte van de boete betreft. Vervolgens zal het College het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren, dat besluit vernietigen voor zover het de hoogte van de boete betreft en het boetebesluit in zoverre herroepen. Het College zal de boete vaststellen op € 7.125,-.Voor het overige zal het College de aangevallen uitspraak bevestigen.
Proceskosten en griffierecht
8 [naam 1] heeft niet uit zichzelf een beroep gedaan op overschrijding van de redelijke termijn en komt dan ook niet in aanmerking voor vergoeding van ter zake gemaakte proceskosten.
9 De griffier van het College zal het in hoger beroep door [naam 1] betaalde griffierecht op grond van artikel 8:114, eerste lid, van de Awb terugbetalen. Op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb houdt deze uitspraak tevens in dat de minister het in beroep bij de rechtbank door [naam 1] betaalde griffierecht zal vergoeden.

Beslissing

Het College:
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het de hoogte van de boete betreft;
- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, voor zover het de hoogte van de boete betreft;
  • herroept het boetebesluit in zoverre en stelt de boete vast op € 7.125,-;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • draagt de minister op het in beroep betaalde griffierecht van € 360,- aan [naam 1] te vergoeden;
  • bepaalt dat de griffier van het College het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 548,- aan [naam 1] terugbetaalt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.W. Aerts, in aanwezigheid van mr. F.J.J. van West de Veer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2025.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. F.J.J. van West de Veer

Bijlage

Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne
Artikel 4 Algemene en specifieke hygiënevoorschriften
[…]
2. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die zich bezighouden met enigerlei stadium van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen dat volgt op de stadia waarop lid 1 van toepassing is, houden zich aan de algemene hygiënevoorschriften van bijlage II, alsmede aan alle specifieke voorschriften van Verordening (EG) nr. 853/2004.
[…]
Bijlage II Algemene hygiënevoorschriften voor alle exploitanten van levensmiddelenbedrijven (tenzij Bijlage I van toepassing is)
[…]
Hoofdstuk I Algemene eisen voor bedrijfsruimten voor levensmiddelen (andere dan vermeld in hoofdstuk III)
[…]
2. De indeling, het ontwerp, de constructie, de ligging en de afmetingen van ruimtes voor levensmiddelen moeten zodanig zijn dat:
[…]
b) de ophoping van vuil, het contact met toxische materialen, het terechtkomen van deeltjes in levensmiddelen en de vorming van condens of ongewenste schimmel op oppervlakken worden voorkomen;
[…]
Hoofdstuk IX Bepalingen van toepassing op levensmiddelen
[…]
3. In alle stadia van de productie, verwerking en distributie moeten levensmiddelen worden beschermd tegen elke vorm van verontreiniging waardoor de levensmiddelen ongeschikt kunnen worden voor menselijke consumptie, schadelijk worden voor de gezondheid, dan wel op een zodanige wijze kunnen worden verontreinigd dat zij redelijkerwijze niet meer in die staat kunnen worden geconsumeerd.

Wet dieren

Artikel 6.2 Strafbaarstelling overtredingen EU-verordeningen en EU-besluiten
1. Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen en EU-besluiten betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
[…]
Artikel 8.6 Definities
1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. overtreding: gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens:
[…]
2°.een van de bepalingen, bedoeld in onderdeel a, in samenhang met de artikelen 6.2, eerste lid, […];
overtreder: degene die de overtreding pleegt of mede pleegt.
2 Indien een overtreding is gepleegd door een rechtspersoon, wordt onder overtreder mede verstaan: degene die tot de overtreding opdracht heeft gegeven of daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.
Artikel 8.7 Bevoegdheid
Onze Minister kan een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.
Artikel 8.8 Hoogte bestuurlijke boete
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete die voor een overtreding of voor categorieën van overtredingen kan worden opgelegd.

Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren

Artikel 2.2 Boetecategorieën
1. De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
[…]
c. categorie 3: € 2500;
[…]
Artikel 2.3 Gevolgen volksgezondheid, diergezondheid en dierenwelzijn
Indien de risico’s of de gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu:
a. gering zijn of ontbreken, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, gehalveerd;
b. ernstig zijn, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, verdubbeld.
Artikel 2.5 Recidive
1. Indien ten tijde van het begaan van een overtreding nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds een eerder aan de overtreder opgelegde bestuurlijke boete voor eenzelfde overtreding onherroepelijk is geworden, is de bestuurlijke boete gelijk aan de som van de op grond van de artikelen 2.2, 2.3 en 2.4 voor de overtreding op te leggen bestuurlijke boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde bestuurlijke boete.

Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren

Artikel 1.2 Indeling categorieën bestuurlijke boete
De hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlage bij deze regeling voor desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.
Bijlage als bedoeld in artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
Regeling dierlijke producten Categorie
Artikel 2.4, eerste lid, onderdeel c, voor zover dat onderdeel
betrekking heeft op de artikelen 3, 4, eerste tot en met derde lid,
5, tweede lid, laatste alinea, en vierde lid, onderdelen a en b, en
artikel 6, derde lid, van verordening (EG) nr. 852/2004 3

Regeling dierlijke producten

Artikel 2.4
1. Voorschriften van EU-verordeningen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet zijn:
[…]
c. de artikelen 3 en 4, eerste, tweede en derde lid, 5, eerste lid, tweede lid,
laatste alinea, en vierde lid, 6, tweede lid, laatste alinea, en derde lid, van
verordening (EG) nr. 852/2004