Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
op het verzoek van
Beslissing
- wijst het verzoek om herziening af;
- bepaalt dat van de ondernemer voor het verzoek om herziening geen griffierecht wordt geheven.
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Op 21 augustus 2025 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/466. De ondernemer, handelend onder de naam [naam] en woonachtig te [woonplaats], heeft verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van het College van 5 november 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:790). Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van een procedure waarbij de ondernemer ten onrechte niet gehoord was tijdens de zitting die aan de eerdere uitspraak voorafging. Het College heeft vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting naar het adres van de boekhouder was gestuurd, terwijl deze niet meer als gemachtigde optrad. Hierdoor is de ondernemer niet in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt te verdedigen.
Tijdens de zitting op 21 augustus 2025 is de ondernemer wel gehoord. Het College heeft het verzoek om herziening echter afgewezen. De ondernemer heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die volgens artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht noodzakelijk zijn voor herziening. Het betoog van de ondernemer dat de omzet over het vierde kwartaal van 2021 moet worden vastgesteld op basis van de eigen administratie, is door het College eerder besproken en verworpen. De gegevens van de Belastingdienst, die voortkomen uit de aangifte omzetbelasting, zijn leidend. Het College heeft geen aanleiding gezien om op dit punt anders te beslissen. De ondernemer is in deze procedure niet in het gelijk gesteld en er wordt geen griffierecht geheven voor het verzoek om herziening.