ECLI:NL:CBB:2025:43

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
23/1865
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen besluit subsidie COVID-19 en bekendmakingseisen

In deze zaak heeft de onderneming, aangeduid als [naam 1] B.V., verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven. De uitspraak betreft de vaststelling van een subsidie voor de periode Q3 2021 op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19. De onderneming stelde dat zij het vaststellingsbesluit van 9 februari 2023 niet had ontvangen en dat zij er op mocht vertrouwen dat zij dit besluit ook per post of e-mail zou ontvangen, gezien het contact dat zij had gehad met de RVO. Het College heeft echter geoordeeld dat het besluit op de juiste wijze is bekendgemaakt, aangezien het in de digitale omgeving was geplaatst en een notificatie was verzonden naar het opgegeven e-mailadres. De minister was niet verplicht om het besluit ook per post of e-mail te versturen. Het College verklaarde het verzet ongegrond, waarbij het benadrukte dat het risico van het niet opmerken van de notificatie voor rekening van de onderneming komt. De uitspraak werd gedaan op 13 januari 2025, en het College verwees naar een eerdere uitspraak van 30 januari 2024 ter ondersteuning van zijn beslissing.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1865
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2025

Rechter: mr. R.W.L. Koopmans

Griffier: mr. A. Verhoeven

Partijen

[naam 1] B.V., te [plaats] , (de onderneming), waarvoor aanwezig zijn mr. P. van Rooij en [naam 2]
en
de minister van Economische Zaken, vertegenwoordigd door mr. S. Piron en C. Zieleman

Beslissing

Het College verklaart het verzet ongegrond.

Overwegingen

De ondernemer heeft verzet gedaan tegen de uitspraak van het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, dus zonder zitting, van 18 juni 2024. Met deze uitspraak heeft het College het beroep van de onderneming (kennelijk) ongegrond verklaard en geoordeeld dat de minister het bezwaar van de onderneming met het besluit op bezwaar van 14 september 2023 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De onderneming heeft namelijk naar het oordeel van het College zonder goede redenen buiten de termijn bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 februari 2023 tot vaststelling van de subsidie voor de periode Q3 2021 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19.
De onderneming heeft aangevoerd dat zij het vaststellingsbesluit van 9 februari 2023 niet heeft ontvangen. De onderneming stelt dat zij tijdens de aanvraagprocedure geregeld contact heeft gehad met de RVO via e-mail en brieven en dat zij er daarom op mocht vertrouwen dat, ondanks dat zij bij aanvraag heeft aangevinkt via het digitale platform informatie te willen ontvangen, zij het vaststellingsbesluit ook via brief/e-mail zou ontvangen. De onderneming is hard getroffen door de coronacrisis en is niet in staat om het voorschot terug te betalen.
Het College stelt vast dat vaststellingsbesluit op de juiste wijze is bekendgemaakt. De minister heeft het vaststellingsbesluit in de digitale omgeving geplaatst en daarop is een notificatie verzonden aan het door de onderneming bij de aanvraag opgegeven e-mailadres. De minister is niet verplicht om naast het plaatsen van het besluit in de digitale omgeving, waarvoor de onderneming toestemming heeft gegeven, het besluit ook nog per post of e-mail te versturen. Het komt voor rekening en risico van de onderneming als de notificatie niet wordt opgemerkt, ook in het geval de onderneming zich heeft laten bijstaan door een gemachtigde.
4 Het feit dat een besluit ingrijpend van aard is dan wel grote financiële gevolgen heeft, speelt geen rol bij de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding. Het College verwijst naar zijn uitspraak van 30 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:31).
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. A. Verhoeven