In deze zaak heeft de slachterij hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin een boete van € 5.000,- was opgelegd wegens overtreding van hygiënevoorschriften zoals vastgelegd in Verordening 854/2004. De slachterij werd beschuldigd van condensvorming in verschillende ruimtes van het slachthuis, wat in strijd zou zijn met de hygiënevoorschriften die vereisen dat condens op oppervlakken moet worden voorkomen. De toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) constateerden op 29 september 2021 condens in negen ruimtes, waarvan enkele ruimtes onverpakte producten bevatten. De minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur legde daarop een boete op, die in bezwaar werd gehandhaafd.
Tijdens de zitting op 13 januari 2025 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven de argumenten van de slachterij gehoord, die stelde dat de rechtbank ten onrechte haar beroep ongegrond had verklaard. De slachterij betoogde dat er geen condensdruppels op het vlees waren gevallen en dat zij de condens onmiddellijk had verwijderd volgens een mop-protocol. Het College oordeelde echter dat de slachterij de hygiënevoorschriften niet had nageleefd, aangezien er condens was geconstateerd in meerdere ruimtes en de minister terecht gebruik had gemaakt van zijn boetebevoegdheid.
Het College bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De slachterij had niet aangetoond dat de minister onterecht had gehandeld, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Brugman, met J.R. Willemstein als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 13 januari 2025.