ECLI:NL:CBB:2025:40

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
23/1996
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan slachterij wegens overtreding van voorschrift voor dierenwelzijn

Op 13 januari 2025 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak van een slachterij die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De slachterij was beboet door de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur wegens het overtreden van het voorschrift dat bepaalt dat dieren die niet kunnen lopen niet naar de slachtplaats mogen worden gesleept, maar ter plekke moeten worden gedood. De boete van € 2.500,- was opgelegd na een inspectie door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), waarbij een varken dat zich niet kon voortbewegen, werd opgemerkt en met een ketting werd weggesleept.

De slachterij voerde aan dat de rechtbank haar beroep ten onrechte ongegrond had verklaard. Ze betwistte de bevindingen van de toezichthouders en stelde dat er gerede twijfel bestond over de juistheid van het rapport. De slachterij wees erop dat er geen aanzegging was ontvangen en dat er bij de post mortem-keuring niets bijzonders was waargenomen. Het College oordeelde echter dat de slachterij niet voldoende bewijs had geleverd om de bevindingen van de toezichthouders te weerleggen. Het College bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van de voorschriften voor dierenwelzijn en de rol van toezichthouders in het handhaven van deze regels. Het College concludeerde dat de minister terecht de overtreding had vastgesteld en dat de slachterij niet had aangetoond dat de procedure niet correct was gevolgd. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, waarbij de griffier J.R. Willemstein aanwezig was.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1996
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2025 op het hoger beroep van:

[naam 1] B.V., te [plaats] de slachterij

(gemachtigde: F.Th.M. Peters)
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 oktober 2023, kenmerk ROT 22/1786, in het geding tussen de slachterij en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigde: mr. M. Kool)

Procesverloop

[naam 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 oktober 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:10076).
De minister heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
[naam 1] heeft nadere stukken ingediend.
De zitting was op 13 januari 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van partijen en, namens de slachterij [naam 2] en namens de minister [naam 3] .
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.

Overwegingen

1. Het College geeft hiervoor de volgende motivering.
2 Op 6 oktober 2020 hebben toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij een inspectie in het kader van cameratoezicht waargenomen dat een varken, dat zich bevond in de drijfgang naar de bedwelmingsapparatuur, zich door een letsel aan de rechterachterpoot niet meer kon voortbewegen en dat het varken werd overlopen. Dit varken werd vervolgens met een ketting aan de linkerachterpoot uit de drijfgang weggesleept.
3 Volgens de minister heeft de slachterij hiermee het voorschrift overtreden dat bepaalt dat dieren die niet kunnen lopen niet naar de slachtplaats mogen worden gesleept, maar ter plekke moeten worden gedood. [1] De minister heeft de slachterij daarom een boete opgelegd van € 2.500,-. Deze boete is in bezwaar gehandhaafd.
4 Volgens de slachterij heeft de rechtbank haar beroep ten onrechte ongegrond verklaard.
Zij heeft in dit geval ten onrechte geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de bevindingen van de toezichthouders in het rapport van bevindingen. De slachterij wijst erop dat er drie toezichthouders naar de beelden hebben moeten kijken; kennelijk was er gerede twijfel. Verder kon de voorman zich niets van het voorval herinneren en is ook geen aanzegging ontvangen. Tot slot is bij de post mortem-keuring kennelijk ook niets bijzonders waargenomen, wat wel voor de hand zou hebben gelegen. De medewerkers van de slachterij worden getraind om volgens het protocol ‘werkzaamheden stallen’ te handelen. De overtreding is dan ook minder ernstig dan die lijkt.
5 Het hoger beroep slaagt niet. Het is vaste rechtspraak dat in beginsel mag worden afgegaan op feiten en waarnemingen in het rapport van bevindingen. In wat de slachterij heeft aangevoerd, ziet het College net als de rechtbank geen aanleiding voor twijfel aan deze bevindingen. De minister heeft toegelicht dat de omstandigheid dat de beelden eerst door twee toezichthouders en vervolgens door een dierenarts zijn bekeken, er niet op duidt dat sprake is van gerede twijfel. Dit maakt onderdeel uit van de gebruikelijke procedure en is juist gebeurd uit het oogpunt van zorgvuldigheid. Het rapport en de veterinaire verklaring vermelden beide duidelijk en concreet wat is waargenomen en deze waarnemingen zijn niet tegenstrijdig, integendeel, zij komen inhoudelijk overeen. Op grond van deze waarnemingen heeft de minister terecht de overtreding vastgesteld. In het rapport is verder vermeld dat het hoofd van de kwaliteitsdienst op de hoogte is gebracht van de overtreding en dat hem een rapport is aangezegd. Dat de voorman zich het voorval niet meer kan herinneren, kan niet afdoen aan de bewijswaarde van deze bevindingen. Hetzelfde geldt voor de afwezigheid van (vastgelegde) afwijkende waarnemingen bij de post mortem-keuring. Dat de slachterij een protocol hanteert waarin is vermeld dat varkens met letsel direct uit hun lijden moeten worden verlost, maakt dit ook niet anders. Kennelijk is het protocol in dit geval niet nageleefd.
6 Het hoger beroep is dus ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van J.R. Willemstein, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2025.
w.g. D. Brugman w.g. J.R. Willemstein

Voetnoten

1.Punt 1.11 in Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden, gelezen in verbinding met artikel 15, eerste lid, van deze Verordening, artikel 6:2, eerste lid, van de Wet Dieren en artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren.