ECLI:NL:CBB:2025:341

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
23/1384 en 23/1385
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaarschriften inzake subsidie vaste lasten financiering COVID-19

In deze zaak heeft de onderneming, aangeduid als [naam] B.V., verzet aangetekend tegen de uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven van 30 april 2024, waarin haar beroep tegen besluiten van de minister van Economische Zaken en Klimaat niet-ontvankelijk werd verklaard. De besluiten betroffen de vaststelling van subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19. De onderneming had op 12 mei 2023 een bezwaarschrift ingediend, maar de minister had dit niet tijdig doorgezonden als beroepschrift, waardoor het College oordeelde dat de onderneming tijdig beroep had ingesteld. Tijdens de zitting op 22 mei 2025 werd vastgesteld dat de termijn voor het indienen van bezwaar tegen eerdere besluiten was overschreden, maar het College oordeelde dat deze overschrijding niet verschoonbaar was. De minister had eerder besluiten genomen die de subsidieaanvragen van de onderneming betroffen, maar de onderneming had geen bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van de bezwaren. Het College verklaarde het verzet gegrond, maar de beroepen van de onderneming werden ongegrond verklaard, waardoor de niet-ontvankelijkverklaring in stand bleef. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden, aangezien de beroepen ongegrond waren.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1384 en 23/1385
uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende en tiende lid, van de Algemene wet bestuursrecht van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2025 op het verzet van

[naam] B.V., te [woonplaats] (de onderneming)

en

de minister van Economische Zaken

(gemachtigde: mr. J.W.P. van Oosten)

Procesverloop

De onderneming heeft beroep ingesteld tegen twee besluiten op bezwaar van de minister van Economische Zaken en Klimaat (thans: de minister van Economische Zaken) van 5 april 2023.
De minister heeft verweerschriften ingediend.
Met de uitspraak van 30 april 2024 heeft het College de beroepen met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dus zonder zitting, niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het beroepschrift na het verstrijken van de beroepstermijn is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
De onderneming heeft tegen de uitspraak van 30 april 2024 verzet gedaan.
De zitting was op 22 mei 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen A.S.X. van Santen (de ondernemer) en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

1.1
De laatste dag van de beroepstermijn was telkens 17 mei 2023. Op de zitting is gebleken dat de onderneming op 12 mei 2023 bij de minister een bezwaarschrift heeft ingediend tegen de besluiten van 5 april 2023. De minister heeft nagelaten het bezwaarschrift, met toepassing va artikel 6:15, derde lid, van de Awb, als beroepschrift door te zenden aan het College. De onderneming heeft dus wel tijdig beroep ingesteld.
1.2
Het verzet moet daarom gegrond worden verklaard. Dat betekent dat de uitspraak van 30 april 2024 vervalt en het onderzoek wordt hervat in de stand waarin het zich bevond.
2 Met toepassing van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb doet het College tevens uitspraak op de beroepen.
3.1
Met het besluit van 20 mei 2021 heeft de minister de eerder aan de onderneming voor het eerste kwartaal van 2021 verleende subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) vastgesteld op nihil. Met het besluit van 9 maart 2023 heeft de minister het daartegen door de onderneming gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de vaststelling op nihil ongedaan gemaakt.
3.2
Met het besluit van 8 oktober 2021 heeft de minister de TVL-subsidieaanvraag van de onderneming voor het tweede kwartaal van 2021 afgewezen. Met het eerste besluit van 5 april 2023 heeft de minister het op 22 maart 2023 daartegen door de onderneming gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaarschrift na het verstrijken van de bezwaartermijn is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
3.3
Met het besluit van 4 oktober 2022 heeft de minister de eerder aan de onderneming voor het eerste kwartaal van 2022 verleende TVL-subsidie ingetrokken. Met het tweede besluit van 5 april 2023 heeft de minister het op 22 maart 2023 daartegen door de onderneming gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaarschrift na het verstrijken van de bezwaartermijn is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
4.1
Dat de onderneming te laat bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten van 8 oktober 2021 en 4 oktober 2022, is niet in geschil. De ondernemer heeft in verzet, ook op de zitting, verklaard dat hij bewust geen bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten van 8 oktober 2021 en 4 oktober 2022. Toen die besluiten werden genomen, liep er al een bezwaarschriftprocedure tegen het besluit van 20 mei 2021. Omdat in alle drie de betrokken kwartalen dezelfde kwestie speelde, ging de ondernemer ervan uit dat de minister na een voor de onderneming gunstige beslissing op dat bezwaar, ook de besluiten voor de andere twee kwartalen zou aanpassen. Nadat er inderdaad een gunstige beslissing op het bezwaar was genomen, heeft de ondernemer even afgewacht of die aanpassingen er kwamen. Toen dat niet het geval bleek, is kort daarna alsnog bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 8 oktober 2021 en 4 oktober 2022. Ook is verzocht om terug te komen van die besluiten. Die verzoeken heeft de minister afgewezen op de grond dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren. Tegen die besluiten heeft de onderneming geen bezwaar gemaakt.
4.2
Voor het kader voor de beoordeling van de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding verwijst het College naar zijn uitspraak van 30 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:31). In de eerste plaats moet worden beoordeeld of de termijnoverschrijding aan de onderneming kan worden toegerekend. Die vraag beantwoordt het College bevestigend. Zoals het College al vaker heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 5 maart 2025 (ECLI:NL:CBB:2025:71)), moest in het stelsel van de TVL voor elk kwartaal afzonderlijk subsidie worden aangevraagd en stond tegen elke beslissing op een aanvraag afzonderlijk bezwaar (en daarna beroep) open. Bij de besluiten van 8 oktober 2021 en 4 oktober 2022 is ook uitdrukkelijk vermeld dat daartegen bezwaar kon worden gemaakt. Alleen al hierom mocht de onderneming er niet van uitgaan dat een gunstige beslissing in een bepaald kwartaal “vanzelf” zou doorwerken naar andere kwartalen. De ondernemer heeft dat ook niet, en in elk geval niet binnen de bezwaartermijn(en), bij de minister geverifieerd. De termijnoverschrijdingen zijn daarom niet verschoonbaar. Anders dan de onderneming heeft bepleit, staat de dwingende wetsbepaling van artikel 6:11 van de Awb niet toe dat het College dan nog een belangenafweging maakt, in die zin dat niet-ontvankelijkverklaring achterwege moet blijven in een situatie waarin wel aanspraak op TVL-subsidie zou bestaan.
5.1
De conclusie is dat de beroepen ongegrond moeten worden verklaard. Dat betekent dat de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren in stand blijft en de zaken met deze uitspraak zijn geëindigd.
5.2
De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. In verzet niet omdat niet is gebleken dat de onderneming voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt en in beroep niet omdat de beroepen ongegrond zijn.

Beslissing

Het College:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van J.R. Willemstein, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2025.
w.g. T.G.M. Simons w.g. J.R. Willemstein