Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 10 juni 2025 op het hoger beroep van:
[naam 1] , te [woonplaats 1] ( [naam 1] )
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Bevindingen
169,5punten. De vaststelling van deze score is gebaseerd op de werkwijze aangegeven in artikel 6.5 van de Regeling houders van dieren.
€ 3.000,- wegens overtreding van artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren, in samenhang bezien met artikel 2.53, eerste lid, van het Besluit houders van dieren (Bhd). Volgens de minister heeft [naam 1] geen passende maatregelen genomen met betrekking tot het verbeteren van het dierenwelzijn in stal 5 na een melding van de toezichthouder van de NVWA. De minister heeft het standaard boetebedrag voor het beboetbare feit op grond van artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren (Besluit) verhoogd, omdat [naam 1] op 26 april 2019 is beboet voor eenzelfde overtreding en er nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds die eerdere boete onherroepelijk is geworden.
Uitspraak van de rechtbank
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
7 november 2018 wegens een voetzoollaesiescore van meer dan 150 punten bij een koppel vleeskuikens dat afkomstig was van het bedrijf van [naam 1] , geen passende maatregelen heeft genomen ter verbetering van het dierenwelzijn. De toezichthouder heeft op basis van zijn deskundigheid als dierenarts vastgesteld dat sprake was van een voetzoollaesiescore van 169,5 punten en daarmee van aanwijzingen van slechte dierenwelzijnsomstandigheden. Het betoog van [naam 1] waarmee zij de bewijskracht van het rapport bestrijdt geeft geen aanleiding om aan de deskundigheid en constateringen van de toezichthouder te twijfelen. In het rapport is naar het oordeel van het College weliswaar beknopt, maar voldoende feitelijk omschreven welke constateringen de toezichthouder heeft gedaan. De toezichthouder beschrijft op welke plek in het slachtproces de inspectie heeft plaatsgevonden, welk koppel vleeskuikens is beoordeeld, uit welke stal van [naam 1] deze vleeskuikens afkomstig waren, dat de toezichthouder de poten heeft beoordeeld en welke voetzoollaesiescore hij op welke tijdstippen heeft vastgesteld. [naam 1] heeft de door de toezichthouder waargenomen fysieke afwijkingen (ernstige voetzoollaesies aan de poten) en de door deze vastgestelde voetzoollaesiescore op zichzelf niet betwist. Een voetzoollaesiescore van 169,5 punten biedt voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat [naam 1] naar aanleiding van de waarschuwing van 7 november 2018 geen passende maatregelen heeft genomen ter verbetering van het dierenwelzijn. Anders dan [naam 1] stelt, acht het College de vastgestelde voetzoollaesiescore representatief voor de gezondheidssituatie in de stallen van [naam 1] , omdat ervan moet worden uitgegaan dat de toezichthouder de normale werkwijze heeft gehanteerd. Uit het rapport blijkt immers dat hij op twee tijdstippen poten heeft gecontroleerd op de aanwezigheid van voetzoollaesies met een tussentijdse pauze van ongeveer anderhalf uur. Het is dan niet aannemelijk, zoals [naam 1] zonder nadere onderbouwing stelt, dat de toezichthouder op een selectieve wijze enkel de poten heeft gecontroleerd waarop plekken zichtbaar waren.
7 november 2018. Het tweede rapport van bevindingen was van 18 september 2019, dus binnen 12 maanden daarna. Het rapport betreft niet een direct op de waarschuwing van
7 november 2018 volgend koppel, zodat de minister een bestuurlijke boete kon opleggen.
9 januari 2020, de datum waarop de minister aan [naam 1] heeft meegedeeld voornemens te zijn een bestuurlijke boete op te leggen. Het College ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de totale redelijke termijn voor deze procedure meer dan vier jaar zou moeten bedragen. De redelijke termijn is ten tijde van deze uitspraak met afgerond zeventien maanden overschreden. De overschrijding is volledig toe te rekenen aan de rechterlijke fase. Er vindt een matiging plaats met 5% voor ieder half jaar overschrijding. Als de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden is overschreden, handelt het College naar bevind van zaken. Het College matigt ook bij een overschrijding van meer dan een jaar de boete met 5% voor ieder half jaar dat de termijn is overschreden. Het College ziet dan ook aanleiding de boete te matigen met 15% tot een bedrag van € 2.550,-.
Beslissing
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover het de hoogte van de boete betreft;
- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van [naam 1] tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover het de hoogte van de boete betreft;
- herroept het boetebesluit voor zover het de hoogte van de boete betreft en stelt de boete vast op € 2.550,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van [naam 1] tot een bedrag van € 1.814,-;
- draagt de minister op het in beroep betaalde griffierecht van € 360,- en het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 548,- aan [naam 1] te vergoeden.