Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2025 in de zaak tussen
[naam 1] B.V., te [woonplaats] (onderneming)
de minister van Economische Zaken
Procesverloop
Overwegingen
btw-plichtige omzet en was daarom niet opgenomen in de aangifte omzetbelasting over Q1 van 2022. Volgens de minister moet de opbrengst van de verkoop van het pand in Q1 van 2022 voor de TVL als omzet worden beschouwd. De minister heeft de subsidie daarom lager vastgesteld dan was verleend, en het te veel betaalde voorschot teruggevorderd. De minister heeft het omzetverlies niet berekend op basis van de omzet van € 84.845,- over de subsidieperiode die blijkt uit de van de belastingdienst verkregen gegevens, maar op basis van de omzet van € 489.928,- die de onderneming bij de aanvraag heeft vermeld. De onderneming is het hier niet mee eens.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de aanwijzingen in deze uitspraak;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 365,- aan de onderneming te vergoeden;
Bijlage
5. Als omzet van de getroffen MKB-onderneming wordt beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan de getroffen MKB-onderneming aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968. Tevens wordt als omzet beschouwd omzet die niet in een aangifte omzetbelasting gerapporteerd wordt, maar op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie of uit een ander bewijsstuk van de getroffen MKB-onderneming.