ECLI:NL:CBB:2025:271

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
23/1703
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van gewasbeschermingsmiddelen nabij schoolterreinen en bevoegdheid van de minister

In deze zaak heeft de Vereniging Meten=Weten een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen het gebruik van bestrijdingsmiddelen op percelen naast een schoolterrein in de gemeente Westerveld. De vereniging stelt dat leerlingen en werknemers gezondheidsrisico's lopen door het gebruik van deze middelen. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft het verzoek afgewezen, omdat er volgens hem geen sprake is van een overtreding. De vereniging heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing.

De minister heeft in zijn besluit aangegeven dat hij bevoegd is om te beslissen op het handhavingsverzoek, dat is gebaseerd op Richtlijn 2009/128/EG, die het duurzaam gebruik van pesticiden beoogt. De vereniging betwist deze bevoegdheid en stelt dat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verantwoordelijk is voor de bescherming van de gezondheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister het verzoek terecht heeft opgevat als enkel betrekking hebbend op gewasbeschermingsmiddelen en niet op biociden.

De rechtbank concludeert dat er geen overtreding is en dat het handhavingsverzoek niet kan worden gehonoreerd. De vereniging kan haar doel, namelijk het minimaliseren of verbieden van het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de nabijheid van schoolterreinen, niet bereiken met dit verzoek. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 29 april 2025, waarbij het beroep ongegrond is verklaard en de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1703

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 april 2025 in de zaak tussen

Vereniging Meten=Weten, te Westerveld (vereniging)

(gemachtigde: G. Starre)
en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN)

(gemachtigde: mr. A.F. Kabiri)

Procesverloop

Met het besluit van 12 december 2022 (afwijzingsbesluit) heeft de minister het verzoek van de vereniging om handhavend op te treden tegen het gebruik van bestrijdingsmiddelen op percelen naast een schoolterrein in de gemeente Westerveld afgewezen.
Met het besluit van 20 juli 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de vereniging tegen het afwijzingsbesluit ongegrond verklaard.
De vereniging heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 20 maart 2025. Aan de zitting hebben namens de vereniging haar gemachtigde en H. Baptist deelgenomen. Namens de minister hebben zijn gemachtigde en [naam] deelgenomen.

Overwegingen

1. Deze zaak gaat over het verzoek van de vereniging om handhavend op te treden tegen het gebruik van bestrijdingsmiddelen bij de teelt van siergewassen op percelen naast een schoolterrein waar wekelijks leerlingen een natuurwerkweek houden. Volgens de vereniging lopen de leerlingen en werknemers gezondheidsrisico’s, onder andere door verdamping en verwaaiing van de toegepaste bestrijdingsmiddelen. De vereniging wil daarom dat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) onderzoek doet naar deze gezondheidsrisico’s en de nodige maatregelen treft.
2 De minister heeft het handhavingsverzoek afgewezen, omdat geen sprake is van een overtreding. De vereniging heeft haar verzoek gebaseerd op Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (Richtlijn 2009/128), maar die richtlijn verhindert niet het gebruik van bestrijdingsmiddelen op de naast het schoolterrein gelegen landbouwgrond. Die landbouwgrond is namelijk geen specifiek gebied waarin het gebruik van bestrijdingsmiddelen moet worden geminimaliseerd of verboden, als bedoeld in artikel 12 van Richtlijn 2009/128.
Welke minister is bevoegd te beslissen op het handhavingsverzoek?
3 Volgens de vereniging is de minister van LVVN niet bevoegd om een beslissing te nemen op haar handhavingsverzoek. Het gaat hier om de bescherming van de gezondheid en dan is de minister van VWS het bevoegd gezag. De vereniging heeft op de zitting toegelicht dat zij met bestrijdingsmiddelen gewasbeschermingsmiddelen én biociden bedoelt en dat van haar niet kan worden verwacht dat zij concreet maakt over welke middelen het precies gaat. Zij heeft wel pogingen ondernomen om te achterhalen wat voor soort middelen de teler precies gebruikt, maar dit bleek onmogelijk te zijn.
4 Volgens de minister is hij bevoegd om te beslissen op het handhavingsverzoek dat is gebaseerd op Richtlijn 2009/128, die het duurzaam gebruik van pesticiden tot doel heeft. Op grond van artikel 81b van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb) in samenhang met artikel 1, tweede lid, aanhef en onder h, van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen (Verordening 2017/625) is de minister als bevoegde autoriteit aangewezen ten aanzien van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Op de zitting heeft de minister desgevraagd toegelicht dat hij het verzoek zo heeft opgevat dat het (uitsluitend) ziet op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
5.1
Het College is van oordeel dat de minister het handhavingsverzoek zo mocht begrijpen dat het alleen ziet op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De vereniging heeft in het verzoek gevraagd het gebruik van bestrijdingsmiddelen op percelen voor sierteeltgewassen te verbieden. Bij dit specifieke gebruik gaat het om de bescherming van sierteeltgewassen en is er dus sprake van gewasbeschermingsmiddelen. Het is waar dat ook biociden onder het begrip bestrijdingsmiddelen vallen. Bijlage V bij Verordening (EU) Nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (Biocidenverordening) bevat een opsomming van de 22 productsoorten van de onder de Biocidenverordening vallende biociden, met als hoofdgroepen: desinfecteermiddelen, conserveermiddelen, plaagbestrijdingsmiddelen en andere biociden (aangroeiwerende middelen en vloeistoffen voor balsemen en opzetten). Dit zijn geen middelen die rechtstreeks verband houden met gewasbescherming en onder deze omstandigheden hoefde de minister geen aanleiding te zien dat de vereniging met het handhavingsverzoek mede het oog had op het gebruik van biociden op de percelen.
5.2
Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wgb wordt voor gewasbeschermingsmiddelen onder Onze Minister de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (nu de minister van LVVN) verstaan (al dan niet in overeenstemming met de – toen – minister van Infrastructuur en Milieu). “Onze Minister” is op grond van artikel 81b van de Wgb de bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 3, derde lid, van Verordening (EU) 2017/625, terwijl die verordening op grond van artikel 1, tweede lid, aanhef en onder h, (ook) ziet op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Dit betekent dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (nu de minister van LVVN) bevoegd was om op het handhavingsverzoek te beslissen.
Is het handhavingsverzoek terecht afgewezen?
6 De vereniging vindt dat de minister het gebruik van bestrijdingsmiddelen op het perceel grenzend aan het schoolterrein moet minimaliseren of verbieden, op grond van het voorzorgsbeginsel als bedoeld in Richtlijn 2009/128. De vereniging erkent dat zij geen reden heeft om te veronderstellen dat de teler in strijd heeft gehandeld met de voorschriften voor het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Het gaat hier dan ook niet om de vraag of de bestrijdingsmiddelen op de juiste wijze zijn toegepast, maar om de effecten ervan. Richtlijn 2009/128 schrijft voor dat lidstaten regels moeten stellen voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen of biociden en het gebruik daarvan in bepaalde gebieden moeten minimaliseren of verbieden ter bescherming van mensen in de omschreven kwetsbare gebieden, zoals een schoolterrein. Bestrijdingsmiddelen leiden onvermijdbaar tot contaminatie van nabije en wijde omgeving en daarom zijn lidstaten verplicht de nodige maatregelen te treffen. Maar de Nederlandse wet- en regelgeving voorziet niet in passende risicobeheersmaatregelen voor situaties als hier aan de orde.
7 De minister beklemtoont dat de teler de bestrijdingsmiddelen gebruikt voor landbouwdoeleinden op het landbouwperceel naast en niet op het schoolterrein. Richtlijn 2009/128 is adequaat geïmplementeerd. Nederland verbiedt met artikel 27b van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw en voorziet daarmee ook nadrukkelijk in een verbod om gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken in specifieke gebieden, waaronder het schoolterrein.
8.1
Het College is van oordeel dat de minister het handhavingsverzoek van de stichting terecht heeft afgewezen. Het College licht dit als volgt toe.
8.2
Een handhavingsverzoek is een verzoek om te handhaven bij een (mogelijke) overtreding. Er moet dus sprake zijn van een (mogelijke) overtreding. Een overtreding is een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht). In dit geval is er geen sprake van een overtreding, zoals ook de vereniging erkent. Het handhavingsverzoek kan dan ook niet worden gehonoreerd. Met haar verzoek kan de vereniging haar doel, de invoering van nadere regels dan wel risicobeheersmaatregelen om het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de nabije omgeving van schoolterreinen te minimaliseren dan wel te verbieden, niet bereiken.

Conclusie en gevolgen

9 De slotsom is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
10 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, mr. R.C. Stam en mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van mr. J.W.E. Pinckaers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2025.
w.g. J.H. de Wildt w.g. J.W.E. Pinckaers