ECLI:NL:CBB:2025:264

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
23/1595
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag op grond van de Tijdelijke subsidieregeling evenementen 2022 (SEG22) wegens niet voldoen aan de voorwaarden

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 22 april 2025, zaaknummer 23/1595, wordt de afwijzing van een subsidieaanvraag door de minister van Economische Zaken beoordeeld. De onderneming had een aanvraag ingediend voor subsidie op basis van de Tijdelijke subsidieregeling evenementen 2022 (SEG22) voor een evenement dat oorspronkelijk gepland was op een datum waarop een evenementenverbod gold. De minister had de aanvraag afgewezen omdat het evenement uiteindelijk op een latere datum had plaatsgevonden, wat volgens de minister in strijd was met artikel 3 van de SEG22. De onderneming betoogde dat het evenement geannuleerd was als gevolg van het evenementenverbod en dat de latere uitvoering van het evenement niet relevant was voor de subsidieaanvraag.

De zaak werd behandeld door een enkelvoudige kamer, maar na heropening van het onderzoek werd deze doorverwezen naar een meervoudige kamer. De meervoudige kamer oordeelde dat de onderneming niet voldeed aan de voorwaarden voor subsidie, omdat het evenement niet was geannuleerd maar verplaatst. De tekst van artikel 3 van de SEG22 en de toelichting daarop werden uitvoerig besproken. Het College concludeerde dat de afwijzing van de subsidie niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel, omdat de onderneming geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die een afwijking van de regeling rechtvaardigden. De uitspraak eindigt met de conclusie dat het beroep ongegrond is verklaard en dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1595

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 april 2025 in de zaak tussen

[naam 1] B.V. te [woonplaats] (onderneming)

(gemachtigde: mr. S.T.M. Terpstra)
en

de minister van Economische Zaken

(gemachtigde: mr. H.G.M. Wammes)

Procesverloop

Met het besluit van 19 januari 2023 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Tijdelijke subsidieregeling evenementen 2022 (SEG22) afgewezen.
Met het besluit van 6 juni 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld door een enkelvoudige kamer op de zitting van 1 oktober 2024. Het onderzoek is vervolgens heropend en ter verdere behandeling verwezen naar een meervoudige kamer. De zitting van de meervoudige kamer was op 10 maart 2025. Aan de zitting heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding
1. De onderneming heeft op 25 december 2022 een aanvraag om subsidie op grond van de SEG22 ingediend voor het evenement [naam 2] dat stond gepland op [nummer 1] . Het evenement is niet op de geplande data doorgegaan, omdat er op dat moment een evenementenverbod gold. Uiteindelijk hebben [naam 2] opgetreden op [nummer 2] . De minister heeft de aanvraag van de onderneming afgewezen, omdat het evenement alsnog heeft plaatsgevonden, waardoor volgens de minister niet wordt voldaan aan artikel 3 van de SEG22. Volgens de onderneming voldoet zij wel aan dat artikel. Het evenement van [nummer 1] is immers geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod. Dat [naam 2] op een latere datum alsnog hebben opgetreden doet daar niet aan af.
Wettelijk kader
2 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Oordeel van het College
Is het evenement geannuleerd?
3.1
Artikel 3, eerste lid, van de SEG22 bepaalt waarvoor en onder welke voorwaarden de minister bevoegd is om een subsidie te verstrekken. Deze bevoegdheid is een zogenoemde gebonden bevoegdheid. Dat betekent dat de minister de subsidie op grond van de SEG22 niet mag verstrekken als niet wordt voldaan aan de vereisten van deze bepaling. Artikel 3, eerste lid, van de SEG22 bepaalt kort gezegd dat de minister de subsidie verstrekt, wanneer een evenement niet plaatsvindt, omdat het moet worden geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod. Artikel 3, tweede lid, van de SEG22 bepaalt kort gezegd dat de subsidie alleen wordt verstrekt voor een evenement waarvan de geplande startdatum in de periode van 1 januari 2022 tot en met 30 september 2022 ligt. In de toelichting op de SEG22
(Stcrt. 2022, 24049) is hierover het volgende opgenomen:

1.4 Wanneer is de regeling van toepassing?
De regeling dekt de projectkosten van evenementen die als gevolg van een door
de rijksoverheid vastgesteld evenementenverbod in verband met de corona
situatie moeten worden geannuleerd. Daarbij gaat het om evenementen met een
startdatum tussen 1 januari 2022 en 1 oktober 2022. Binnen deze periode
geplande evenementen mogen verschoven worden naar een latere datum binnen
die periode, waarbij verplaatsingskosten eenmalig voor subsidie vanuit de regeling
in aanmerking komen (verplaatsen is immers goedkoper dan annuleren) als het
verschoven evenement later onverhoopt alsnog geannuleerd moet worden.
(…)”
3.2
Het College is van oordeel dat, gelet op de tekst van artikel 3 van de SEG22 en de toelichting daarop, in dit geval geen sprake is van een evenement dat niet heeft plaatsgevonden omdat het moest worden geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod. Anders dan de onderneming betoogt was het evenement zoals dat heeft plaatsgevonden in
mei 2022 hetzelfde als het evenement dat in februari 2022 geen doorgang kon vinden. Dezelfde artiest trad op, het evenement vond plaats op dezelfde locatie en de tickets voor het evenement in februari waren geldig voor het evenement in mei. Dat de onderneming met de artiest nieuwe betalingsverplichtingen is aangegaan, twee keer kosten heeft gemaakt en maar één keer opbrengsten heeft gehad, leidt niet tot een ander oordeel. De regeling biedt daarvoor geen ruimte. Omdat het evenement is verplaatst binnen de in artikel 3 van de SEG22 genoemde periode van 1 januari 2022 en 1 oktober 2022, voldoet de onderneming niet aan de vereisten om in aanmerking te komen voor subsidie op grond van de SEG2022
.
4 Nu de onderneming niet voldoet aan de vereisten om in aanmerking te komen voor een subsidie op grond van artikel 3, eerste lid, van de SEG22, komt het College niet toe aan een beoordeling van de vraag welke kosten als subsidiabele kosten moeten worden beschouwd.
Is de afwijzing in strijd met het evenredigheidsbeginsel?
5.1
In zijn uitspraak van 26 maart 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:190, onder 5.1 en 5.2) heeft het College uitgelegd hoe de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel van een gebonden besluit dat op een algemeen verbindend voorschrift zoals de SEG22 berust, moet plaatsvinden. Deze toetsing kan plaatsvinden op twee niveaus. De rechter kan de rechtmatigheid van het wettelijk voorschrift als zodanig toetsen. Dit wordt exceptieve toetsing genoemd. Daarnaast kan de rechter beoordelen of het wettelijk voorschrift, dat rechtmatig is bevonden, toch geen toepassing kan vinden in het voorliggende geval. Dit wordt rechtstreekse toetsing genoemd.
5.2
De onderneming heeft gesteld dat in de SEG22 een onevenredig onderscheid wordt gemaakt tussen evenementen die binnen de in de regeling genoemde periode van 1 januari 2022 tot 1 oktober 2022 alsnog hebben plaatsgevonden en evenementen die daarna alsnog hebben plaatsgevonden. Voor evenementen die zijn verplaatst naar een datum ná de in de regeling genoemde periode zou volgens de minister wel subsidie kunnen worden verleend, terwijl evenementen die alsnog hebben plaatsgevonden vóór 1 oktober 2022 niet voor subsidie in aanmerking komen. De onderneming had dus beter het evenement kunnen verplaatsen naar een datum na de in de regeling genoemde periode. Dit is volgens de onderneming ook in strijd met artikel 10, vierde lid, van de SEG22.
Exceptieve toetsing
5.3
Naar het oordeel van het College grijpt het onderscheid waar de onderneming op wijst, terug op het wettelijk voorschrift van artikel 3, tweede lid, van de SEG, namelijk dat een evenement moet zijn geannuleerd in de periode van 1 januari 2022 en 1 oktober 2022, voordat een onderneming in aanmerking komt voor subsidie. Het College is van oordeel dat dit wettelijk voorschrift rechtmatig is. Er is dus geen sprake van schending van het evenredigheidsbeginsel. Allereerst blijkt uit de tekst van artikel 3, eerste en tweede lid, van de SEG22 dat een evenement in die bepaalde periode moet zijn geannuleerd. Deze periode, althans de einddatum daarvan, is bovendien een bewuste en onderbouwde keuze van de minister geweest. Dit blijkt ook nog uit de toelichting op de SEG22:
“Bij brief van 14 december 2021 (Kamerstukken II 2021/22, 35420, nr. 462) heeft
het kabinet aangekondigd de beide subsidieregelingen voor evenementen
(Tijdelijke regeling subsidie evenementen COVID-19 en Aanvullende
Tegemoetkoming Evenementen, hierna: TRSEC respectievelijk ATE) te verlengen
tot eind derde kwartaal 2022. De beide regelingen worden met deze regeling
samengevoegd tot één subsidie-instrument.
(…)”
Rechtstreekse toetsing
5.4
Vervolgens zal het College toetsen of het wettelijk voorschrift in het geval van de onderneming buiten toepassing moet worden gelaten vanwege strijd met het evenredigheidsbeginsel.
5.5
Het College is van oordeel dat dit vereiste in dit geval niet buiten toepassing moet worden gelaten. Het bestreden besluit, waarbij de afwijzing van de subsidie is gehandhaafd, is namelijk alleen dan onevenwichtig als specifieke omstandigheden in het individuele geval van de onderneming daarvoor aanleiding geven. De onderneming heeft echter geen zodanig bijzondere omstandigheden aangevoerd die maken dat de minister had moeten afwijken van de regeling. Dat de onderneming stelt dat zij eigenlijk slechter af is, doordat zij het evenement heeft laten plaatsvinden binnen de in de regeling genoemde periode, is niet zo’n omstandigheid en maakt het bestreden besluit dus voor haar niet onredelijk bezwarend. De stelling van de onderneming dat er evenementen zijn geweest waarvoor wel subsidie is verleend terwijl deze evenementen, net als het evenement van de onderneming, zijn verplaatst naar een datum binnen de in de regeling genoemde periode, leidt niet tot een ander oordeel. Daarvan heeft de minister namelijk ter zitting onweersproken gesteld dat de organisator van deze evenementen subsidie heeft ontvangen vanwege een geslaagd beroep op het rechtszekerheidsbeginsel.
Slotsom
6 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, mr. B. Bastein en mr. W.J.A.M. van Brussel, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2025.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. P.M. Beishuizen

bijlage

Tijdelijke subsidieregeling evenementen 2022
Artikel 3. Subsidieverstrekking, eerste en tweede lid
1. De Minister verstrekt aan de organisator van een evenement op aanvraag subsidie ter dekking van de kosten voor het organiseren van een evenement dat niet plaatsvindt omdat het moet worden geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod.
2. De subsidie wordt uitsluitend verstrekt ten behoeve van een evenement waarvan de geplande startdatum in de periode van 1 januari 2022 tot en met 30 september 2022 ligt, en dat geheel of gedeeltelijk in Nederland zou moeten plaatsvinden.
Artikel 6. Subsidiabele kosten, eerste en tweede lid
1. Als subsidiabele kosten komen in aanmerking de projectkosten die toe te rekenen zijn aan het organiseren van het evenement met een geplande startdatum in de periode van 1 januari 2022 tot en met 30 september 2022, dat moet worden geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod en voor zover dat evenement in Nederland zou plaatsvinden.
2. De kosten van verplaatsing naar een andere datum van het evenement dat moet worden geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod zijn eenmalig subsidiabel, voor zover deze kosten niet meer bedragen dan de subsidiabele kosten zouden bedragen bij het als gevolg van het evenementenverbod annuleren van het evenement, en indien:
a. zowel de geplande startdatum van het evenement blijkens de subsidieaanvraag, als de startdatum waarnaar het evenement verplaatst wordt, valt in de in het eerste lid bedoelde periode;
b. een kennisgeving van de verplaatsing wordt gedaan bij de Minister voorafgaand aan de geplande startdatum van het evenement blijkens de subsidieaanvraag, tenzij deze regeling in werking is getreden na die startdatum; en
c. voor de datum waarnaar het evenement verplaatst wordt geen evenementenverbod is vastgesteld of aangekondigd op:
1°. het tijdstip waarop de kennisgeving, bedoeld in onderdeel b, wordt gedaan, of
2°. indien op grond van onderdeel b geen kennisgeving is vereist, het tijdstip waarop de organisator besluit tot verplaatsing.
Artikel 10. Verplichtingen van de subsidieontvanger, vierde lid
4. De subsidieontvanger is verplicht alle redelijke maatregelen te nemen om de
subsidiabele kosten te beperken.