In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 22 april 2025, zaaknummer 23/1595, wordt de afwijzing van een subsidieaanvraag door de minister van Economische Zaken beoordeeld. De onderneming had een aanvraag ingediend voor subsidie op basis van de Tijdelijke subsidieregeling evenementen 2022 (SEG22) voor een evenement dat oorspronkelijk gepland was op een datum waarop een evenementenverbod gold. De minister had de aanvraag afgewezen omdat het evenement uiteindelijk op een latere datum had plaatsgevonden, wat volgens de minister in strijd was met artikel 3 van de SEG22. De onderneming betoogde dat het evenement geannuleerd was als gevolg van het evenementenverbod en dat de latere uitvoering van het evenement niet relevant was voor de subsidieaanvraag.
De zaak werd behandeld door een enkelvoudige kamer, maar na heropening van het onderzoek werd deze doorverwezen naar een meervoudige kamer. De meervoudige kamer oordeelde dat de onderneming niet voldeed aan de voorwaarden voor subsidie, omdat het evenement niet was geannuleerd maar verplaatst. De tekst van artikel 3 van de SEG22 en de toelichting daarop werden uitvoerig besproken. Het College concludeerde dat de afwijzing van de subsidie niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel, omdat de onderneming geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die een afwijking van de regeling rechtvaardigden. De uitspraak eindigt met de conclusie dat het beroep ongegrond is verklaard en dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden.