ECLI:NL:CBB:2025:256

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
24/233
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van subsidieaanvraag voor trainingscentrum blockchainprogrammeurs en terugvordering van onverschuldigde subsidie

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 april 2025, betreft het een geschil tussen [naam 1] B.V. en de minister van Economische Zaken over de vaststelling van een subsidie op grond van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies. De minister had de subsidie vastgesteld op € 75.300,-, wat lager was dan het aangevraagde bedrag, omdat de onderneming het project niet had uitgevoerd zoals beschreven in de aanvraag. De onderneming had een subsidie aangevraagd voor de ontwikkeling van een trainingscentrum voor blockchainprogrammeurs, maar had in plaats daarvan een online leeromgeving ingericht zonder voorafgaande toestemming van de minister.

De minister verklaarde het bezwaar van de onderneming ongegrond en de onderneming ging in beroep. Tijdens de zitting op 3 maart 2025 werd het standpunt van de minister verdedigd door gemachtigden. Het College oordeelde dat de minister terecht de subsidie lager had vastgesteld en dat de terugvordering van het onverschuldigd betaalde voorschot van € 14.700,- gerechtvaardigd was. De onderneming had niet voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie waren verbonden, en de wijziging van het projectplan was essentieel, waarvoor ontheffing had moeten worden aangevraagd. Het College concludeerde dat de lagere vaststelling van de subsidie en de terugvordering van het voorschot niet onevenredig waren in verhouding tot de doelen van de subsidie.

Het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de voorwaarden van subsidieverlening en de noodzaak van ontheffing bij essentiële wijzigingen in het projectplan.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 24/233

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 april 2025 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [woonplaats] (onderneming)

en

de minister van Economische Zaken

(gemachtigden: mr. Y. Groen en mr. S. Piron)

Procesverloop

Met het besluit van 17 oktober 2023 (vaststellingsbesluit) heeft de minister de subsidie op grond van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, titel 3.21 Beleidsexperiment menselijk kapitaal (Regeling) vastgesteld op € 75.300,- en het betaalde voorschot tot een bedrag van € 14.700,- teruggevorderd.
Met het besluit van 19 januari 2024 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 3 maart 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] , namens de onderneming, en de gemachtigden en [naam 3] , namens de minister.

Overwegingen

1.1
De onderneming heeft subsidie aangevraagd voor een project dat als doel heeft een trainingscentrum te ontwikkelen waarin nieuwe medewerkers in groepen bij- en omgeschoold worden tot blockchainprogrammeurs. Volgens de onderneming is er een tekort aan programmeurs met voldoende praktijkvaardigheden voor blockchaintoepassing. Dat komt doordat in het onderwijs nauwelijks aandacht wordt besteed aan deze specifieke technologie. Voor zijinstromers geldt dat de nieuwheid van de technologie zorgt voor een hiaat hun praktijkvaardigheden voor blockchaintoepassing.
1.2
Titel 3.21 van de Regeling voorzag in subsidie voor projectvoorstellen van het midden- en kleinbedrijf om de leercultuur in hun onderneming(en) te versterken en belemmeringen bij het investeren in scholing en ontwikkeling weg te nemen. Op grond van artikel 3.21.4 van de Regeling vindt de beoordeling van de projecten plaats op basis van het tenderprincipe. Dit houdt in dat de minister de ingediende aanvragen gelijktijdig inhoudelijk beoordeelt, onderling vergelijkt en ten opzichte van elkaar rangschikt. Het toepasselijke wettelijk kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
1.3
Met het vaststellingsbesluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft de minister de subsidie vastgesteld op € 75.300,-. Dit bedrag is lager dan is aangevraagd en dan is verleend, omdat volgens de minister het project niet is uitgevoerd zoals het beschreven is in de aanvraag. Het in de aanvraag voorziene trainingscentrum is namelijk niet ingericht. Na de subsidieverlening en voor de vaststelling heeft de ondernemer, zonder voorafgaande toestemming van de minister, besloten om in plaats van een fysiek trainingscentrum een online leeromgeving in te richten. De onderneming heeft een voorschot van € 90.000,- ontvangen, waarvan € 14.700,- wordt teruggevorderd. De onderneming is het daar niet mee eens en heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.1 Het College oordeelt dat de minister de subsidie terecht lager heeft vastgesteld en legt hierna uit waarom.
2.2
De onderneming heeft bij haar subsidieaanvraag een projectplan overgelegd. Op grond van artikel 37, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies (Kaderbesluit) is de onderneming verplicht de activiteiten overeenkomstig dat plan uit te voeren, tenzij en voor zover haar op haar verzoek van die verplichting ontheffing is verleend, als bedoeld in artikel 37, derde lid, van het Kaderbesluit. Op grond van artikel 37, derde lid, van het Kaderbesluit moet een verzoek om ontheffing voorafgaand aan de beoogde essentiële wijziging van de activiteiten worden ingediend. Het College stelt vast dat de onderneming de activiteiten niet overeenkomstig het projectplan heeft uitgevoerd. De onderneming heeft namelijk het fysieke trainingscentrum niet ingericht. Zij heeft in plaats daarvan een online leeromgeving gerealiseerd. Naar het oordeel van het College is deze wijziging een essentiële wijziging waarvoor ontheffing moet worden aangevraagd. Dit heeft de onderneming niet gedaan. De minister was daarom op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd om de subsidie lager vast te stellen. Ook was de minister bevoegd om de onverschuldigd betaalde subsidie terug te vorderen op grond van artikel 4:57, eerste lid, van de Awb.
2.3
De bevoegdheden om de verleende subsidie op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb lager vast te stellen en terug te vorderen op grond van artikel 4:57, eerste lid, Awb zijn discretionaire bevoegdheden. Dit betekent dat er een afweging van de betrokken belangen moet worden gemaakt. Op grond van het evenredigheidsbeginsel dat is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb mogen de nadelige gevolgen van het besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Om dit te kunnen beoordelen moet de vraag worden beantwoord of het bestreden besluit geschikt en noodzakelijk is om het doel te bereiken en of dat besluit in de gegeven omstandigheden evenwichtig is.
2.4
Het College oordeelt dat de gevolgen van de lagere vaststelling en de terugvordering voor de onderneming niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Vaststaat dat de onderneming bij de uitvoering van het project is afgeweken van het projectplan zonder dat zij daarvoor een ontheffing heeft aangevraagd en één van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, namelijk het inrichten van het trainingscentrum, niet heeft verricht. De lagere vaststelling van de subsidie is in zo’n geval een geschikt en noodzakelijk middel om te zorgen dat het beschikbaar gestelde subsidiegeld op de juiste wijze volgens de verlening wordt besteed. Omdat uit de lagere vaststelling volgt dat het voorschot gedeeltelijk onverschuldigd is betaald, is de terugvordering een noodzakelijk en geschikt middel om te voorkomen dat de onderneming financiële middelen behoudt waarop zij geen recht heeft. Dat het project door de wijziging juist beter is geworden, zoals de onderneming stelt, en dat zij door deze wijziging zelfs meer kosten heeft moeten maken dan in het projectplan was begroot, betekent niet dat zij de activiteiten mocht wijzigen zonder eerst een ontheffing te vragen. De lagere vaststelling en de terugvordering zijn ook evenwichtig. Er is € 28.000,- subsidie verleend om een trainingscentrum in te richten. Het trainingscentrum is echter niet ingericht en de leerbijeenkomsten hebben online plaatsgevonden. Behoud van het deel van de subsidie dat is bedoeld voor de inrichting van het fysieke trainingscentrum, zou dan niet passend zijn. De kosten voor een server van € 3.300,- heeft de minister wel goedgekeurd omdat die kosten ook zouden zijn gemaakt voor het fysieke trainingscentrum. De minister heeft daarom € 24.700,- (€ 28.000,- min € 3.300,-) in mindering gebracht op de subsidie. Daarmee heeft de minister het financieel nadeel voor de onderneming beperkt gehouden. Er zijn geen omstandigheden gebleken die de lagere vaststelling en terugvordering desondanks onevenwichtig maken.
3 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, mr. M. Schoneveld en mr. M.J. Jacobs, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2025.
w.g. B. Bastein w.g. A.A. Dijk

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 4:46
1. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
2. De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
3.Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen.
Artikel 4:57
1. Het bestuursorgaan kan onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terugvorderen.
2. Het bestuursorgaan kan het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen.
3. Het bestuursorgaan kan het terug te vorderen bedrag verrekenen met een aan dezelfde subsidie-ontvanger voor dezelfde activiteiten verstrekte subsidie voor een ander tijdvak.
4. Terugvordering van een subsidiebedrag of een voorschot vindt niet plaats voor zover na de dag waarop de subsidie is vastgesteld, dan wel de handeling, bedoeld in artikel 4:49, eerste lid, onderdeel c, heeft plaatsgevonden, vijf jaren zijn verstreken.
Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies
Artikel 3.21.4
De Minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de
aanvragen.
Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidiesArtikel 37
1. Indien de beschikking tot subsidieverlening betrekking heeft op een plan, voert de subsidieontvanger de activiteiten uit overeenkomstig dit plan.
2. De subsidieontvanger meldt aan Onze Minister indien de subsidiabele kosten zoals opgenomen in de mijlpalen in het plan in het desbetreffende kwartaal of, indien er geen mijlpalenplanning is, in het desbetreffende kalenderjaar meer dan 25% afwijken van de begroting.
3. Onze Minister kan voor het vertragen of het essentieel wijzigen van de wijze van uitvoering van de activiteiten op voorafgaand verzoek van de subsidieontvanger ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, tenzij hierdoor afbreuk wordt gedaan aan doelstellingen als omschreven in het plan. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.