In deze zaak hebben hondenbezitters beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun bezwaar tegen een bestuursdwangbesluit van de minister. De minister had op 5 september 2022 een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtredingen van het Besluit houders van dieren. De hondenbezitters waren het niet eens met de toepassing van bestuursdwang en stelden dat er wel degelijk bezwaar gemaakt kon worden. De minister verklaarde het bezwaar echter niet-ontvankelijk, omdat de toepassing van bestuursdwang volgens hem feitelijk handelen betreft waartegen geen bezwaar kan worden gemaakt. Tijdens de zitting op 6 januari 2025 werd het standpunt van beide partijen besproken. De hondenbezitters voerden aan dat er een nieuwe beoordeling van de overtredingen had plaatsgevonden, terwijl de minister stelde dat de uitvoering van het bestuursdwangbesluit geen publiekrechtelijke rechtshandeling was. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de minister terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de toepassing van bestuursdwang feitelijk handelen is en geen bezwaar mogelijk is tegen de uitvoering daarvan. Het beroep van de hondenbezitters werd ongegrond verklaard en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.