ECLI:NL:CBB:2025:240

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
24/974
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor ongedekte vaste kosten door de minister van Economische Zaken

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 april 2025 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag door de minister van Economische Zaken. De onderneming, aangeduid als [naam 1] B.V., had een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering ongedekte vaste kosten land- en tuinbouwbedrijven COVID-19 (OVK) voor het derde kwartaal van 2021. De aanvraag werd echter afgewezen omdat deze te laat was ingediend, namelijk op 22 december 2023, terwijl de deadline voor indiening op 15 november 2021 lag. De minister had eerder de aanvraag van de onderneming als een verzoek om subsidie aangemerkt, maar verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 1 oktober 2024. De onderneming stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die de late indiening rechtvaardigden, waaronder verwarring over de aanvraagprocedures en de status van hun onderneming. Tijdens de zitting op 13 maart 2025 werd het standpunt van de onderneming verdedigd door haar gemachtigde, ing. R.J.A. Janssen, en andere vertegenwoordigers. Het College oordeelde dat de minister terecht had afgewezen, omdat de aanvraag niet tijdig was ingediend en dat de argumenten van de onderneming over bijzondere omstandigheden en het vertrouwensbeginsel niet opgingen. De uitspraak benadrukte dat het indienen van een aanvraag binnen de gestelde termijn essentieel is en dat de minister geen ruimte heeft om hiervan af te wijken. De beslissing van het College was dat het beroep van de onderneming ongegrond werd verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 24/974

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2025 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [woonplaats] (onderneming)

(gemachtigde: mr. ing. A.N.M. van Bavel)
en

de minister van Economische Zaken

(gemachtigde: mr. S.M. Piron)

Procesverloop

Met het besluit van 24 januari 2024 heeft de minister de e-mail van de onderneming van 22 december 2023 aangemerkt als een aanvraag voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering ongedekte vaste kosten land- en tuinbouwbedrijven COVID-19 (OVK) voor het derde kwartaal (Q3) van 2021 en deze vervolgens afgewezen.
Met het besluit van 1 oktober 2024 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 13 maart 2025. Aan de zitting hebben namens de onderneming deelgenomen [naam 2] , bijgestaan door haar gemachtigde, ing. R.J.A. Janssen en [naam 3] . Namens de minister heeft zijn gemachtigde aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

Wettelijk kader
1. Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Inleiding
2 Ondernemingen die werden getroffen door coronamaatregelen van de overheid konden coronasteun krijgen. Zij konden onder meer een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) aanvragen. Daarvoor gold een staatssteunplafond, dat voor land- en tuinbouwbedrijven lager was dan voor andere ondernemingen. Vanaf het eerste kwartaal van 2021 konden deze land- en tuinbouwbedrijven, als zij de maximale subsidie op grond van de TVL hadden aangevraagd, voor de nog ongedekte vaste kosten subsidie op grond van de OVK aanvragen.
3 De onderneming heeft een aanvraag voor subsidie op grond van de OVK voor Q3 van 2021 ingediend. Artikel 7, eerste en tweede lid, van de OVK bepaalt dat een aanvraag voor subsidieperiode 3 (Q3 van 2021) uiterlijk op 15 november 2021 vóór 17.00 uur moet zijn ontvangen. Het geschil betreft de vraag of de minister de aanvraag voor subsidie op grond van de OVK voor Q3 van 2021 terecht heeft afgewezen omdat de onderneming de aanvraag op 22 december 2023, en dus na de aanvraagperiode, heeft ingediend.
Standpunt van de onderneming
4 De onderneming stelt zich op het standpunt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat zij de aanvraag voor een subsidie op grond van de OVK voor Q3 van 2021 pas op 22 december 2023 heeft ingediend. Aanvankelijk merkte de minister de onderneming aan als nieuw gestarte onderneming met een inschrijfdatum na 15 maart 2020. Daarom lukte het de onderneming niet om aanvragen om subsidie op grond van de TVL in te dienen met gebruikmaking van het portaal. Voor TVL-subsidie over Q3 van 2021 heeft de onderneming tijdens de aanvraagperiode van de TVL contact opgenomen met de minister. Op aanwijzing van de minister heeft de onderneming vervolgens op 23 november 2021 per brief een aanvraag voor een subsidie op grond van de TVL ingediend. In deze brief heeft de onderneming verzocht om ook de subsidie op grond van de OVK mee te nemen in de aanvraag. Dit verzoek zou kunnen worden opgevat als een pro-forma-aanvraag voor een subsidie op grond van de OVK voor Q3 van 2021. Op 25 januari 2022 heeft de minister aan de onderneming een link gestuurd waarmee zij een aanvraag voor een subsidie op grond van de TVL via het digitale aanvraagsysteem kon indienen. De dag hierna, op 26 januari 2022, heeft de onderneming gebeld naar de RVO en gevraagd hoe de minister zou omgaan met de subsidie op grond van de OVK voor Q3 van 2021. Tijdens dit telefoongesprek is door een vertegenwoordiger van de minister bevestigd dat het portaal voor een aanvraag voor subsidie op grond van de OVK voor Q3 van 2021 op dat moment niet opengesteld kon worden. Na intern overleg bij de RVO heeft deze vertegenwoordiger laten weten dat de onderneming contact op moest nemen met de minister zodra de lopende juridische procedures over de TVL-subsidies afgerond waren. Dan zou via de tweede lijn gevraagd worden om het portaal OVK Q3 van 2021 alsnog voor de onderneming open te stellen. Door deze toezegging is bij de onderneming de indruk gewekt dat de minister welbewust een standpunt heeft ingenomen over hoe de minister haar bevoegdheid zal gebruiken. Nadat alle juridische procedures afgerond waren, heeft de onderneming in september 2023 contact opgenomen met de minister. De minister heeft het portaal echter niet opengezet voor de onderneming. Hierdoor is het vertrouwensbeginsel geschonden. De reden dat de onderneming niet tijdens de aanvraagperiode een aanvraag heeft ingediend, is dat de minister tijdens de aanvraagperiode voor een subsidie op grond van de OVK voor Q3 van 2021 geen subsidie op grond van de TVL had toegekend voor Q4 van 2020 en Q1 van 2021. De onderneming voldeed daardoor ten aanzien van Q3 van 2021 niet aan de instapeis, namelijk dat zij aanspraak kon maken op de maximale subsidie op grond van de TVL (€ 225.000). Zolang niet voldaan werd aan de instapeis, had het geen zin om een aanvraag in te dienen. Door de afwijzing van de aanvraag loopt zij nu voor Q3 van 2021 een subsidie mis ter hoogte van bijna € 175.000 en wordt zij onevenredig benadeeld.

Standpunt van de minister

5 Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie op grond van de OVK moet in ieder geval tijdig een aanvraag worden ingediend. De minister betwist dat het feitelijk niet mogelijk was de aanvraag in te dienen. Indien niet voldaan zou zijn aan de voorwaarden, zou de aanvraag worden afgewezen, waarbij de onderneming in bezwaar had kunnen aangeven waarom zij wel in aanmerking zou moeten komen. Voor het aanvragen van subsidies op grond van de OVK is niet vereist dat de maximale subsidie op grond van de TVL is verleend, maar dat deze is aangevraagd. Dat het langere tijd heeft geduurd voordat er meer duidelijkheid was over de vraag of de onderneming erkend werd als voortgezette onderneming en subsidie zou ontvangen, heeft er niet aan in de weg gestaan dat zij voor de andere kwartalen wel tijdens de aanvraagperiode een aanvraag op grond van de TVL en de OVK heeft ingediend. De opgegeven reden voor de te late aanvraag, namelijk de lange doorlooptijden van de bezwaarprocedures en de gestelde onmogelijkheid een aanvraag te doen omdat niet werd voldaan aan de gestelde instapeis dat de maximale subsidie op grond van de TVL is toegekend, leveren ook in samenhang bezien geen bijzondere omstandigheden op die maken dat de minister de aanvraag moet honoreren. Dit geldt ook als de minister zou uitgaan van de pro-forma-aanvraag van 23 november 2021. Die datum ligt immers ook na het verstrijken van de aanvraagperiode op 15 november 2021. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. De telefonische mededelingen zijn ruim twee maanden na het verstrijken van de aanvraagtermijn gedaan en kunnen er daarom niet de oorzaak van zijn geweest dat de onderneming de aanvraagtermijn heeft laten verlopen. Daarnaast kan uit de telefonische mededelingen niet worden afgeleid dat als de onderneming alsnog een aanvraag op grond van de OVK zou indienen, deze zou worden gehonoreerd. De uitlatingen zijn niet dusdanig concreet om een beroep op het vertrouwensbeginsel te honoreren. Dat de onderneming wel aan de overige voorwaarden voldoet en financiële gevolgen ondervindt van de afwijzing, maakt het besluit niet onevenredig.
Beoordeling door het College
6 Uit artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 7 van de OVK, volgt dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als de aanvraag niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een aanvraag voor een subsidie op grond van de OVK is, net als in de TVL, een dwingende afwijzingsgrond. De Algemene wet bestuursrecht, noch de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de OVK op gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
7 Niet in geschil is dat de onderneming de aanvraag voor subsidie op grond van de OVK voor Q3 van 2021 niet voor het in de OVK opgenomen eindtijdstip van 15 november 2021 heeft ingediend. De veronderstelling van de onderneming dat zij in de aanvraagperiode geen aanvraag voor een subsidie op grond van de OVK kon indienen, omdat zij nog niet de maximale subsidie op grond van de TVL toegekend had gekregen, is onjuist. Artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b, van de OVK bepaalt dat een aanvraag wordt afgewezen als nog niet het maximale TVL-steunbedrag is aangevraagd. Het aanvragen van het maximale TVL-steunbedrag is dus van betekenis en niet het moment dat bij een besluit het maximale TVL-steunbedrag is toegekend. Deze misvatting bij de onderneming over de mogelijkheid een zinvolle aanvraag te doen, komt voor haar risico.
8 In het verweerschrift heeft de minister toegelicht dat hij te laat ingediende aanvragen op grond van de OVK op dezelfde wijze beoordeelt als te laat ingediende aanvragen op grond van de TVL. Voor de wijze waarop de minister omgaat met te laat ingediende aanvragen op grond van de TVL, verwijst het College naar zijn uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, onder 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat onder 7.3 van die uitspraak is overwogen, merkt het College op dat het daarbij gaat om beleid dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Omdat de minister te laat ingediende aanvragen op grond van de OVK op dezelfde wijze beoordeelt als te laat ingediende aanvragen op grond van de TVL, toetst het College het bestreden besluit aan het daaraan ten grondslag liggende (ongeschreven) evenredigheidsbeginsel.
9 Het College is van oordeel dat in dit geval het afwijzen van de aanvraag niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Dat de minister de onderneming aanvankelijk aanmerkte als een onderneming die niet voldeed aan het vereiste uit de TVL dat zij in het handelsregister stond ingeschreven op de peildatum, stond er niet aan in de weg dat de onderneming binnen de aanvraagperiode voor een subsidie op grond van de OVK voor Q3 van 2021 ten minste contact zou hebben opgenomen met de RVO. Dat heeft de onderneming niet gedaan. Pas in de brief van 23 november 2021, dus na het verstrijken van de aanvraagperiode, heeft de onderneming de minister laten weten in aanmerking te willen komen voor subsidie op grond van de OVK. Dat de onderneming, anders dan bij aanvragen op grond van de TVL volgens haar gebruikelijk was, niet twee weken voor het einde van de aanvraagperiode voor subsidie op grond van de OVK een mail heeft ontvangen van de RVO waarbij zij eraan werd herinnerd tijdig een aanvraag te doen, maakt het bestreden besluit ook niet onevenredig. Het was de verantwoordelijkheid van de onderneming om in de aanvraagperiode een aanvraag te doen. Daarbij verkeerde de onderneming in die tijd naar eigen zeggen in de veronderstelling dat zij pas een aanvraag op grond van de OVK kon indienen, nadat zij de maximale subsidie op grond van de TVL toegekend had gekregen. Zoals het College hiervoor onder 7 heeft overwogen was die veronderstelling onjuist. De omstandigheid dat de onderneming financieel nadeel lijdt als gevolg van de afwijzing van de aanvraag, maakt het bestreden besluit op zichzelf ook niet onevenredig.
10 Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet de onderneming in ieder geval aannemelijk maken dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de onderneming in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Het College volgt de onderneming niet in haar betoog dat uit het telefoongesprek van 26 januari 2022 tussen de onderneming en een medewerker de RVO is af te leiden dat er een toezegging is gedaan dat als voor Q3 van 2021 een subsidie op grond van de TVL is toegekend, zij alsnog een aanvraag voor Q3 van 2021 voor een subsidie op grond van de OVK kon indienen die inhoudelijk zou worden beoordeeld. In het belregister van de RVO is genoteerd dat op de vraag van de onderneming “Ik heb een link gekregen om q3 pro forma in te dienen, maar ik heb ook nog ovk mogelijkheden om aan te vragen en hoe gaat dat met de max. steun.” door de RVO is gereageerd met: “Aangeraden om bij toekenning van Q3 weer contact met ons op te nemen om dat openstelling van OVK Q3 te vragen.” Naar het oordeel van het College is deze mededeling niet zodanig concreet dat de onderneming erop kon vertrouwen dat als zij na het telefoongesprek op 26 januari 2022 een aanvraag voor een subsidie op grond van de OVK voor Q3 van 2021 zou indienen, de minister haar niet zou tegenwerpen dat zij de aanvraag te laat heeft ingediend.
Slotsom
11 Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vereiste dat de aanvraag binnen de aanvraagperiode is ingediend. Het beroep is ongegrond.
12 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, in aanwezigheid van mr. C.D.V. Efstratiades, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025.
w.g. W.J.A.M. van Brussel w.g. C.D.V. Efstratiades

Bijlage

Regeling subsidie financiering ongedekte vaste kosten land- en tuinbouwbedrijven COVID-19 (OVK)
Artikel 1 (begripsbepalingen)
In deze regeling wordt verstaan onder:
subsidieperiode 1: het eerste kwartaal van 2021;
subsidieperiode 2: het tweede kwartaal van 2021;
subsidieperiode 3: het derde kwartaal van 2021;dern
Artikel 5 (afwijzingsgronden), eerste lid, onder a en b
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
a. de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
b. de getroffen onderneming nog niet het maximale steunbedrag waarvoor hij op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 in aanmerking kan komen, in het kader van die regeling heeft aangevraagd;
Artikel 7 (aanvraagperiode), eerste en tweede lid
1. Een aanvraag voor de subsidieperiodes 1 of 2 kan worden ingediend in de periode van 5 juli 2021 tot en met 30 september 2021, een aanvraag voor subsidieperiode 3 kan worden ingediend in de periode van 14 oktober 2021 tot en met 15 november 2021, een aanvraag voor subsidieperiode 4 kan worden ingediend in de periode van 1 februari 2022 tot en met 31 maart 2022, een aanvraag voor subsidieperiode 2022-1 kan worden ingediend in de periode van 31 maart 2022 tot en met 2 mei 2022.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 12.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.