Op 10 maart 2025 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak met nummer 24/1110. De zaak betreft een herzieningsverzoek van een onderneming die subsidie heeft aangevraagd op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 voor het eerste kwartaal van 2022. De minister van Economische Zaken had deze aanvraag afgewezen met het argument dat het staatssteunplafond van 2,3 miljoen euro was bereikt door eerdere subsidies. De onderneming heeft echter op 3 juni 2024 een herzieningsverzoek ingediend, dat door de minister werd afgewezen. Het College oordeelde dat de afwijzing van het herzieningsverzoek ten onrechte was gebaseerd op artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het College vernietigde het besluit van 19 november 2024 en droeg de minister op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten van de onderneming, die op € 1.814,- werden vastgesteld. Het College concludeerde dat er voldoende ruimte was binnen het staatssteunplafond om het herzieningsverzoek inhoudelijk te beoordelen, en dat de minister onvoldoende gemotiveerd had waarom de onderneming geen recht op subsidie zou hebben.