ECLI:NL:CBB:2025:220

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
24/401
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 1 april 2025 uitspraak gedaan over het herzieningsverzoek van een onderneming met betrekking tot de subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021. De minister van Economische Zaken had eerder het verzoek van de onderneming tot herziening van het besluit van 3 maart 2022, waarin de subsidie was vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 82.213,60 was teruggevorderd, afgewezen. De onderneming had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de minister. De onderneming heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit.

Tijdens de zitting op 27 februari 2025 heeft de onderneming aangevoerd dat de minister ten onrechte het herzieningsverzoek heeft afgewezen, omdat er volgens hen sprake was van een kennelijke misslag in het vaststellingsbesluit. De onderneming stelde dat zij de benodigde informatie had verstrekt en dat het verzoek om aanvullende informatie door de minister overbodig was. Het College heeft echter geoordeeld dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden die de afwijzing van het herzieningsverzoek konden rechtvaardigen. De onderneming had nagelaten om tijdig de gevraagde omzetgegevens aan te leveren, waardoor de minister niet in staat was om de subsidie correct vast te stellen.

Het College heeft verder vastgesteld dat de afwijzing van het herzieningsverzoek niet evident onredelijk was, aangezien de onderneming de mogelijkheid had om tegen het vaststellingsbesluit rechtsmiddelen aan te wenden, maar dit niet tijdig had gedaan. De minister had voldoende gemotiveerd dat de afwijzing van het herzieningsverzoek niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel en dat de belangen van rechtszekerheid en doelmatig bestuur zwaarder wogen dan het financiële belang van de onderneming. Uiteindelijk heeft het College het beroep van de onderneming ongegrond verklaard en de minister niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 24/401

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2025 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [woonplaats] (onderneming)

(gemachtigde: mr. M. Timpert-de Vries)
en

de minister van Economische Zaken

(gemachtigde: mr. J.W.P. van Oosten en mr. P. van Veen)

Procesverloop

Met het besluit van 7 augustus 2023 heeft de minister het verzoek van de onderneming tot herziening van het besluit van 3 maart 2022 (vaststellingsbesluit), waarmee de minister de subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal (Q1) van 2021 heeft vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 82.213,60 heeft teruggevorderd, afgewezen.
Met het besluit van 19 maart 2024 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming tegen de afwijzing van het herzieningsverzoek ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 27 februari 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] en [naam 3] namens de onderneming en de gemachtigden van partijen.

Overwegingen

Inleiding
1.1
De minister heeft de subsidie met het vaststellingsbesluit vastgesteld op € 0,-, omdat de onderneming niet heeft gereageerd op het verzoek om het geleden omzetverlies te onderbouwen. De onderneming heeft haar omzetgegevens niet (tijdig) doorgegeven. De onderneming heeft tegen dat besluit bezwaar ingediend. De minister heeft het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het College heeft het beroep daartegen kennelijk ongegrond verklaard (zaaknummer 22/1908). De onderneming heeft daarna verzocht om herziening van het vaststellingsbesluit.
1.2
De minister heeft het verzoek om herziening afgewezen, omdat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Omdat de onderneming deel uitmaakt van een fiscale eenheid heeft de minister gevraagd om aanvullende onderbouwing van de omzetcijfers. De onderneming heeft nagelaten om de omzetgegevens tijdig in te dienen, zodat de minister daar geen rekening meer mee kon houden bij het vaststellingsbesluit. Er is geen sprake van een kennelijke misslag bij de beoordeling van de aanvraag en het verzoek is niet evident onredelijk.
Standpunt van de onderneming
2 De onderneming voert aan dat de minister het herzieningsverzoek ten onrechte heeft afgewezen. De onderneming vindt namelijk dat sprake is van een kennelijke misslag in het vaststellingsbesluit, omdat de onderneming bij het vaststellingsverzoek de informatie had verstrekt die de minister nodig had om de omzet van de onderneming in de subsidieperiode vast te stellen. Het verzoek om aanvullende informatie door de minister was dus overbodig. Het besluit is om die reden daarnaast evident onredelijk. De minister heeft verder ten onrechte niet getoetst of het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Het standpunt dat de minister aan zo’n belangenafweging niet toekomt, is onjuist. Tot slot heeft de minister het motiveringsbeginsel geschonden.
Beoordeling door het College
3.1
In zijn uitspraak van 4 maart 2025 (ECLI:NL:CBB:2025:71, onder 2.1 tot en met 3.4) heeft het College uiteengezet wat de stand van de rechtspraak is over besluiten over herzieningsverzoeken, hoe de minister die rechtspraak heeft toegepast en hoe het College herzieningsverzoeken over besluiten op grond van de TVL beoordeelt. Voor die algemene overwegingen verwijst het College naar die uitspraak. In deze uitspraak beantwoordt het College alleen nog de vraag of de minister het herzieningsverzoek van de onderneming op goede gronden heeft afgewezen. Vast staat dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Als dat zo is, kan het ontbreken daarvan de afwijzing van het verzoek om herziening in beginsel dragen. Dit is anders als de weigering door het bestuursorgaan om terug te komen van een eerder besluit evident onredelijk is.
Kennelijke misslag
3.2
In aanvulling op de hiervoor genoemde uitspraak luidt het beleid van de minister voor herziening in verband met een kennelijke misslag als volgt. De minister komt terug op een besluit als ten tijde van het nemen van het besluit sprake was van een kennelijke misslag in het besluit. Dat is het geval als sprake is van een overduidelijk onjuist besluit, dat wil zeggen dat het in één oogopslag en zonder enig nader onderzoek duidelijk is.
3.3
Naar het oordeel van het College heeft de minister terecht geconcludeerd en in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van een kennelijke misslag in het vaststellingsbesluit. Omdat de onderneming deel uitmaakt van een groep van ondernemingen die als fiscale eenheid aangifte doet voor de omzetbelasting, heeft de minister de onderneming op 14 januari, 31 januari en 15 februari 2022 verzocht om een uitdraai uit het administratiesysteem (bijvoorbeeld een winst- en verliesrekening of kolommenbalans). De onderneming heeft niet gereageerd op de verzoeken van de minister. De minister heeft daarop de subsidie vastgesteld op nihil, omdat hij de omzet in de subsidieperiode niet kan beoordelen. Of de minister naar aanleiding van het vaststellingsverzoek om informatie heeft mogen vragen, staat in deze zaak niet ter beoordeling. Dat had de onderneming kunnen aankaarten in een (tijdig) bezwaar tegen het vaststellingsbesluit. Nu de minister de onderneming meerdere malen heeft verzocht om een uitdraai uit het administratiesysteem en vaststaat dat de onderneming deze gegevens niet heeft verstrekt, is reeds daarom geen sprake van een overduidelijk onjuist besluit. Ook als de minister voor een ander subsidiekwartaal of bij andere ondernemingen subsidie heeft vastgesteld zonder een vergelijkbaar informatieverzoek te doen, maakt dat niet dat het vaststellingsbesluit berust op een kennelijke misslag. Dat doet er namelijk niet aan af dat de minister in dit geval de onderneming om een uitdraai uit het administratiesysteem heeft gevraagd en de onderneming dit verzoek niet heeft beantwoord.
Evident onredelijk besluit
3.4
Voor het oordeel dat de weigering om een eerder besluit te herzien evident onredelijk is, moeten zich bijzondere feiten en/of omstandigheden voordoen die tot het oordeel kunnen leiden dat de minister in het geval van de onderneming minder belang heeft mogen hechten aan overwegingen van rechtszekerheid en doelmatig bestuur dan aan het financiële belang van de onderneming. Dat het vaststellingsbesluit het gevolg is van het niet tijdig indienen van de door de minister gevraagde informatie en het grote financiële impact heeft, zijn niet zulke omstandigheden. Daarbij is van belang dat de onderneming de mogelijkheid heeft gehad om tegen het vaststellingsbesluit rechtsmiddelen aan te wenden. De onderneming heeft dat niet tijdig gedaan. Het bezwaar tegen het vaststellingsbesluit heeft zij te laat ingediend en het College heeft het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van dat bezwaar ongegrond verklaard. Het indienen van een herzieningsverzoek biedt niet de mogelijkheid dit verzuim te herstellen.
3.5
De minister heeft voldoende gemotiveerd in het bestreden besluit dat de afwijzing van het herzieningsverzoek niet evident onredelijk is. In het oordeel dat de afwijzing van het herzieningsverzoek niet evident onredelijk is, ligt besloten dat het beroep van de onderneming op het evenredigheidsbeginsel niet slaagt. Vergelijk onder 4.2 van de hiervoor aangehaalde uitspraak van 4 maart 2025 (ECLI:NL:CBB:2025:71). Het beroep van de onderneming op het zorgvuldigheids-, evenredigheids- en motiveringsbeginsel slaagt niet.
Slotsom
4 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, in aanwezigheid van mr. M. Ettema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 april 2025.
w.g. W.J.A.M. van Brussel w.g. M. Ettema