Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2025 op het verzet van
[naam 3] ,te [woonplaats] (ondernemer)
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Op 1 april 2025 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan op het verzet van een ondernemer tegen een eerdere uitspraak van 19 november 2024. De ondernemer had verzet aangetekend tegen de afwijzing van zijn pro-forma-aanvragen voor subsidies op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL1) voor de periode juni tot en met september 2020, en voor subsidies op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020 en het tweede kwartaal van 2021. De ondernemer stelde dat hij contact had gehad met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en dat hij niet in staat was om zijn aanvragen tijdig in te dienen vanwege medische redenen.
Tijdens de zitting op 17 maart 2025, waar de ondernemer bijgestaan werd door zijn gemachtigde, werd echter vastgesteld dat de ondernemer geen bewijs had geleverd van contact met de RVO binnen de relevante aanvraagperioden. Het College concludeerde dat de ondernemer niet had aangetoond dat hij door medische omstandigheden niet in staat was om zijn aanvragen tijdig in te dienen. De aanvraagperiodes voor de subsidies waren duidelijk gedefinieerd, en de ondernemer had geen geldige redenen aangevoerd die de afwijzing van zijn aanvragen zouden kunnen rechtvaardigen.
Het College oordeelde dat de eerdere uitspraak van 19 november 2024 correct was en dat er geen nieuwe omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De minister van Economische Zaken werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. Het verzet van de ondernemer werd ongegrond verklaard, en de uitspraak werd openbaar gemaakt op 1 april 2025.