ECLI:NL:CBB:2025:197

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
23/1006 en 24/711
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van herzieningsverzoek inzake subsidie vaste lasten financiering COVID-19

In deze zaak heeft de onderneming bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoek om herziening van een eerder subsidiebesluit van de minister van Economische Zaken. De minister had op 13 oktober 2021 een subsidie van € 7.813,44 verleend op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 voor het derde kwartaal van 2021. De onderneming diende op 29 april 2022 bezwaar in tegen het afwijzingsbesluit van 22 maart 2022, waarin de minister het verzoek om herziening afwees. De minister verklaarde het bezwaar ongegrond en het bezwaar tegen het subsidiebesluit werd kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Tijdens de zitting op 13 januari 2025 erkende de gemachtigde van de onderneming dat het bezwaar te laat was ingediend en dat er geen verschoonbare omstandigheden waren. Het College oordeelde dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening van het subsidiebesluit rechtvaardigden. De minister had het herzieningsverzoek terecht afgewezen. Het College verklaarde de beroepen ongegrond en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 23/1006 en 24/711

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2025 in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats] , de onderneming(gemachtigde: mr. [naam 2] )

en

de minister van Economische Zaken, de minister, (gemachtigde: mr. S. Piron).

Procesverloop

Met het besluit van 13 oktober 2021 (subsidiebesluit) heeft de minister aan de onderneming op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het derde kwartaal (Q3) van 2021 een subsidie verleend van € 7.813,44.
Met het besluit van 22 maart 2022 (afwijzingsbesluit) heeft de minister de brief van de onderneming met poststempel 29 november 2021 aangemerkt als een verzoek om herziening en dit afgewezen.
De onderneming heeft op 29 april 2022 bezwaar gemaakt tegen het afwijzingsbesluit en de minister verzocht de brief met poststempel 29 november 2021 aan te merken als bezwaar tegen het subsidiebesluit en daarop te beslissen.
Met het besluit van 24 februari 2023 (bestreden besluit I) heeft de minister het bezwaar van de onderneming tegen het afwijzingsbesluit ongegrond verklaard.
Met het besluit van 19 juli 2024 (bestreden besluit II) heeft de minister het bezwaar tegen het subsidiebesluit kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar niet-verschoonbaar te laat is ingediend.
De onderneming heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 13 januari 2025. Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Overwegingen

Bestreden besluit II
1. De gemachtigde van de onderneming heeft ter zitting erkend zich te hebben vergist in de bezwaartermijn en het bezwaar tegen het besluit van 13 oktober 2021 te laat te hebben ingediend. Gelet hierop is, nu niet is gebleken van omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken, het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond.
Bestreden besluit I
2 De minister heeft zich in bestreden besluit I op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden en daarom het subsidiebesluit niet wordt herzien.
3 De onderneming heeft aangevoerd dat de minister een onjuiste SBI-code heeft gehanteerd en dat daarom het subsidiebesluit moet worden herzien, omdat zij recht heeft op een hogere TVL-subsidie. De onderneming wijst erop dat zij de onjuiste SBI-code ook al in een ander kwartaal (TVL1) naar voren heeft gebracht en zij wijst op de, niet door haar benutte, door de minister opengestelde mogelijkheid de SBI-code voor het kwartaal Q4 2020 aan te passen.
4 In artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht is, samengevat, bepaald dat bij een verzoek om herziening nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden gesteld. Hetgeen door de onderneming is aangevoerd, zijn geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Deze omstandigheden waren immers als bekend tijdens de bezwaartermijn. Het standpunt van de minister is daarom juist. Dit kan de afwijzing van het verzoek om terug te komen op een in rechte onaantastbaar besluit dan ook in beginsel dragen. Het College oordeelt voorts dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden zijn die maken dat de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is (vgl. uitspraak van het College van 4 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2025:71). Hierbij is van belang dat de onderneming de mogelijkheid heeft gehad om tegen het subsidiebesluit rechtsmiddelen aan te wenden en daarbij de (on)juistheid van de SBI-code naar voren te brengen. Dat heeft zij niet tijdig gedaan. De minister heeft het herzieningsverzoek van de onderneming terecht afgewezen. Het beroep tegen bestreden besluit I is ook ongegrond.
Slotsom
5
De beroepen zijn ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2025.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. A. Verhoeven