In deze zaak heeft de onderneming bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoek om herziening van een eerder subsidiebesluit van de minister van Economische Zaken. De minister had op 13 oktober 2021 een subsidie van € 7.813,44 verleend op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 voor het derde kwartaal van 2021. De onderneming diende op 29 april 2022 bezwaar in tegen het afwijzingsbesluit van 22 maart 2022, waarin de minister het verzoek om herziening afwees. De minister verklaarde het bezwaar ongegrond en het bezwaar tegen het subsidiebesluit werd kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Tijdens de zitting op 13 januari 2025 erkende de gemachtigde van de onderneming dat het bezwaar te laat was ingediend en dat er geen verschoonbare omstandigheden waren. Het College oordeelde dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening van het subsidiebesluit rechtvaardigden. De minister had het herzieningsverzoek terecht afgewezen. Het College verklaarde de beroepen ongegrond en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.