ECLI:NL:CBB:2025:183

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
22/1018
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake boete op basis van de Wet dieren wegens verontreiniging van levensmiddelen

In deze zaak heeft [naam 1] hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin een boete van € 2.500,- was opgelegd op basis van de Wet dieren. De boete was opgelegd omdat op 20 februari 2020 tijdens een inspectie door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) was vastgesteld dat naakt vlees in aanraking was gekomen met de onderkant van een dolav, wat volgens de minister een overtreding van de hygiënevoorschriften inhield. De rechtbank had het beroep van [naam 1] ongegrond verklaard, maar in hoger beroep betwistte [naam 1] de bevindingen van de toezichthouder en de rechtmatigheid van de boete. De zitting vond plaats op 11 februari 2025, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de minister voldoende bewijs had geleverd dat het vlees niet was beschermd tegen verontreiniging. De rechtbank had echter de redelijke termijn overschreden, wat leidde tot een vermindering van de boete met 10% tot € 2.250,-. De uitspraak van het College bevestigde de eerdere bevindingen, maar matigde de boete vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1018

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2025 op het hoger beroep van:

[naam 1] , te [woonplaats] ( [naam 1] )

(gemachtigde: mr. M.J.J.E. Stassen),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 april 2022, kenmerk ROT 20/6597, in het geding tussen
[naam 1]
en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigden: mr. M. Kool en mr. L.C.M. Harteveld-van den Bosch)

Procesverloop in hoger beroep

[naam 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 28 april 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:3190).
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 11 februari 2025. De zaak is tegelijkertijd behandeld met de zaken geregistreerd onder de nummers 22/1015, 22/1016, 22/1017, 22/1019, 22/1020, 22/1021, 22/1221, 22/1223, 23/1472, 23/1477, 23/1665, 23/1666 en 23/1854.
Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen. Verder waren voor [naam 1] aanwezig [naam 2] en [naam 3] . Voor de minister waren daarnaast aanwezig [naam 4] en [naam 5] .

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Op 20 februari 2020 heeft een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een inspectie uitgevoerd bij het bedrijf van [naam 1] . Van de bevindingen tijdens de inspectie heeft de toezichthouder diezelfde dag een rapport van bevindingen, voorzien van foto’s, opgemaakt en ondertekend.
1.3
Met het besluit van 10 juli 2020 (boetebesluit) heeft de minister aan [naam 1] een boete opgelegd van € 2.500,- wegens overtreding van artikel 4, tweede lid, gelezen in samenhang met bijlage II, hoofdstuk IX, onder punt 3, van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (Verordening 852/2004) en de artikelen 6.2, eerste lid, van de Wet dieren en 2.4, eerste lid, onder c, van de Regeling dierlijke producten.
1.4
Met het besluit van 4 november 2020 (bestreden besluit), waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de minister het bezwaar van [naam 1] ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

2 De rechtbank heeft het beroep van [naam 1] ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen, waarbij voor eiseres [naam 1] en voor verweerder de minister moet worden gelezen:
“ […]
3. Eiseres voert aan dat geen onderzoek heeft plaatsgevonden aan het vlees, de onderzijde van de dolav en het reinigingsproces van de dolavs. Er wordt enkel aangenomen dat de onderkant van de dolav niet schoon is. Eiseres reinigt en ontsmet alle kanten van een dolav, dus ook de onderkant, zeer intensief. Ook niet gladde oppervlakten worden gereinigd en ontsmet en zijn brandschoon. In het bestreden besluit stelt verweerder dat er druppels aan de onderzijde van de dolav hangen maar het rapport van bevindingen maakt daar geen melding van en op de foto’s zijn ook geen druppels te zien. Door het intensief reinigen en ontsmetten van alle zijden van de dolavs worden, en dat is de norm, levensmiddelen beschermd tegen elke vorm van verontreiniging waardoor het vlees ongeschikt kan worden voor menselijke consumptie. Eiseres heeft aan die norm voldaan. Verder voert eiseres aan dat tijdens de hoorzitting is vastgesteld dat geen van de onderzijden van de dolavs in aanraking kwam met het vlees. Dat er druppels ontstaan bij het vervoer van gekoeld vlees is evident maar dat wil niet zeggen dat de druppels verontreinigen bevatten. Bovendien zijn de druppels niet waar te nemen op de foto’s en worden ze niet in het rapport vermeld. Ook voert eiseres aan dat er geen proces-verbaal is opgemaakt over wat er is besproken bij de mondelinge waarschuwing en welke opdracht toen zou zijn gegeven.
[…]
3.2.
De rechtbank ziet in beginsel geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het rapport van bevindingen. In het rapport schrijft de toezichthouder wat hij heeft waargenomen en dat hij de bedrijfsleider op de hoogte bracht van de bevindingen en hem een rapport heeft aangezegd. Een letterlijke weergave van wat de toezichthouder heeft gezegd vindt de rechtbank niet nodig. Ook is een uitgebreidere weergave van wat de andere toezichthouder eerder die dag heeft gezegd of gezien niet noodzakelijk; die eerdere constatering maakt ook geen onderdeel uit van de overtreding die verweerder eiseres in deze boetezaak verwijt. Verder heeft eiseres ook niet concreet gemaakt wat er door een medewerker van eiseres zou zijn verklaard en ten onrechte niet in het rapport zou zijn opgenomen. De rechtbank is ook niet gebleken dat een verhoor heeft plaatsgevonden, laat staan dat afgelegde verklaringen zijn vastgelegd waarop de vermeende overtreding is gebaseerd. Voor zover eiseres betoogt dat de cautie had moeten worden gegeven treft dat dus geen doel.
[…]
3.4.
In het rapport van bevindingen staat dat bij 3 dolavs het folie waarmee het vlees afgedekt was open stond waardoor het naakte voor humane consumptie bestemde vlees in aanraking kwam met de onderzijde van de bovenliggende dolav. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan die waarneming van de toezichthouder te twijfelen. Eiseres lijkt te stellen dat verweerder op de hoorzitting heeft vastgesteld dat het vlees niet met de onderkant van de dolavs in aanraking kwam, maar uit het verslag van de hoorzitting en de weergave ervan in het bestreden besluit blijkt dit niet. Daaruit blijkt enkel dat eiseres zelf op de hoorzitting, onder verwijzing naar de foto’s bij het rapport, heeft gesteld dat het vlees niet met de onderzijde van de dolavs in aanraking kwam. Overigens volgt de rechtbank eiseres niet in die stelling. Weliswaar zijn de foto’s bij het rapport van bevindingen niet allemaal even duidelijk maar voor de rechtbank is op de foto’s wel te zien dat naakt vlees, dat niet met folie is afgedekt, in contact komt met de onderkant van een onderdeel daarboven.
3.5.
Verweerder verwijt eiseres dat zij Bijlage II, hoofdstuk IX, onder 3, van Verordening 852/2004 heeft overtreden. Daarin staat dat levensmiddelen in alle stadia van de productie, verwerking en distributie moeten worden beschermd tegen elke vorm van verontreiniging waardoor de levensmiddelen ongeschikt kunnen worden voor menselijke consumptie, schadelijk worden voor de gezondheid, dan wel op zodanige wijze kunnen worden verontreinigd dat zij redelijkerwijze niet meer in die staat kunnen worden geconsumeerd. Dit is een ruime norm; het gaat om elke vorm van verontreiniging en op grond van artikel 2, eerste lid, onder f van Verordening 852/2004 is sprake van verontreiniging bij de aanwezigheid of introductie van een gevaar. Daarnaast hoeft gelet op het woord ‘kunnen’ niet vast te staan dat de levensmiddelen daadwerkelijk zijn verontreinigd of niet meer geschikt zijn voor menselijke consumptie. Verweerder hoeft dus ook niet te onderzoeken of het vlees daadwerkelijk verontreinigd is geraakt en ongeschikt voor consumptie is geworden doordat het in aanraking kwam met de onderkant van de dolav. Wel moet voldoende vaststaan dat het vlees niet tegen elke vorm van verontreiniging is beschermd. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. In het rapport van bevindingen is beschreven dat de onderzijde van een dolav geen glad oppervlak betreft en daarom niet goed schoon te maken is en dat de onderzijde vaak groeven bevat waarin vloer- en vuilresten kunnen blijven zitten. Verder is in het bestreden besluit gesteld dat de onderkanten van de dolavs met schimmels, bacteriën en andere viezigheid in aanraking kunnen zijn geweest, nog water of resten van een schoonmaakmiddel kunnen bevatten, zelfs of misschien juist als ze net zijn schoongemaakt. Daarnaast heeft de toezichthouder op de zitting toegelicht dat dolavs tijdens de productie vervuild raken aan de onderkant en zijkant door het verplaatsen. Eiseres heeft gewezen op haar (intensieve) reinigingsproces van de dolavs waarbij ook de onderkant wordt schoongemaakt en ontsmet. Maar na dit reinigingsproces worden de dolavs weer in de productie gebruikt en verplaatst en daarbij kan de onderkant van de dolav dan weer vervuild raken. Voor de rechtbank is dan ook voldoende aannemelijk dat de onderkant van de dolavs vanwege het gebruik en verplaatsen in het productieproces zichtbare of onzichtbare verontreinigingen kunnen bevatten. Of in dit geval ook druppels zaten op de dolavs, zoals door verweerder is opgemerkt en door eiseres is betwist, acht de rechtbank dan ook niet meer relevant. Voor de rechtbank staat voldoende vast dat het vlees in dit geval niet werd beschermd tegen de aanwezigheid of introductie van een gevaar doordat het met de onderkant van een dolav in aanraking kwam.
[…].”

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Opmaken proces-verbaal
3.1
[naam 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat de toezichthouder geen proces-verbaal heeft hoeven opmaken. Daardoor is niet meer na te gaan wat de gang van zaken was bij de kennelijk afgegeven mondelinge waarschuwing en bij het geven van de opdracht de koppen op te knappen en het vlees opnieuw af te dekken. Door [naam 1] is daar toen op gereageerd, maar dat verweer wordt haar nu uit handen geslagen, nu dit niet is vastgelegd in een proces-verbaal. De toezichthouder heeft niet kunnen volstaan met de stelling dat op 20 februari 2020 geen sprake was van een discussie over de bevindingen. [naam 1] wordt tegengeworpen dat een mondelinge waarschuwing is gegeven en dat de koppen niet zijn opgeknapt, maar [naam 1] was het daar niet mee eens en heeft dat destijds ook aan de toezichthouder medegedeeld. Daarvan en van de waarschuwing is echter niets vastgelegd.
3.2
Het College onderschrijft het in rechtsoverweging 3.2 van de aangevallen uitspraak gegeven oordeel van de rechtbank dat in dit geval geen proces-verbaal hoefde te worden opgemaakt en maakt de overwegingen van de rechtbank tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het College dat het voor het opleggen van een bestuurlijke boete niet noodzakelijk is dat een proces-verbaal wordt opgesteld. Op basis van artikel 5:48 van de Algemene wet bestuursrecht kan de bevoegde toezichthouder ook een rapport van bevindingen opmaken.
3.3
De hogerberoepsgrond slaagt niet.
Is sprake van een overtreding?
Standpunt van [naam 1]
4.1
[naam 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat sprake is van een overtreding van artikel 4, tweede lid, gelezen in samenhang met bijlage II, hoofdstuk IX, onder punt 3, van Verordening 852/2004. Zij voert daartoe aan dat het vlees niet in aanraking is geweest met de onderkant van dolavs. Uit de foto’s die behoren bij het rapport van bevindingen van 20 februari 2020 valt dat volgens haar niet af te leiden. Uit die foto’s valt volgens haar ook niet op te maken dat sprake was van druppels aan de onderzijde van de dolavs. Het afdekken van het vlees met folie is daarnaast niet eens verplicht.
Verder voert [naam 1] daartoe aan dat de dolavs schoon en ontsmet waren en dat de levensmiddelen daardoor tegen elke vorm van verontreiniging werden beschermd. De minister heeft geen onderzoek gedaan naar het reinigingsproces van de dolavs binnen haar bedrijf, maar heeft slechts aangenomen dat de onderkant van de dolavs niet schoon was. De minister heeft niet aangetoond dat sprake is van een gevaar dan wel een introductie van gevaar en daarmee van een verontreiniging. Ook de rechtbank gaat ten onrechte uit van de aannames dat de onderkant van dolavs niet glad is en daarom niet goed is schoon te maken, dat die onderkant vaak groeven bevat waarin vuil kan blijven zitten en dat de onderkant in aanraking kan zijn geweest met viezigheden of resten van schoonmaakmiddel. Ook de onderkant van dolavs wordt volgens [naam 1] steeds grondig gereinigd en deze bestaat uit een grofmazig raster van diepe, gladwandige holle vierkanten, waarbij de zijden van de wanden ook een glad raster vormen, waar bacteriën en vuil zich moeilijk aan hechten. De rechtbank miskent volgens [naam 1] ook dat een dolav pootjes heeft, zodat de onderkant ervan niet op de bodem komt en ook dat een heftruck alleen de onderkant van de onderste dolav optilt. De heftruck heeft de onderkanten van de drie dolavs waar het hier om gaat niet aangeraakt. Na het reinigen komen dolavs weer in het productieproces, waarbij deze in aanraking komen met medewerkers met schone kleding aan.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft [naam 1] een validatieverslag van 1 maart 2021 en een aanvullend validatieverslag van 2 maart 2022 overgelegd. Uit de validatieverslagen blijkt volgens [naam 1] dat de onderzijde van dolavs geen onzichtbare verontreiniging bevatten die enig risico vormen. De weinige bacteriën die zijn aangetroffen bevatten geen ziektekiemen en liggen ver onder de wettelijk toegestane bacteriën op varkensvlees dat geschikt is voor menselijke consumptie.
Standpunt van de minister
4.2
Volgens de minister is sprake van een overtreding. Er is waargenomen dat de als levensmiddel bedoelde stukken vlees op 20 februari 2020 in aanraking kwamen met de onderkant van de bovenliggende dolavs en daardoor verontreinigd konden raken. Dit blijkt ook uit foto’s die behoren bij het rapport van bevindingen van diezelfde datum. Uit de foto’s blijkt ook dat er druppels vocht aan de onderkant van de dolavs hingen. Door het stapelen van de dolavs is er contact van het vlees met de, kennelijk ook vochtige, onderkant van een dolav geweest, waardoor kruiscontaminatie kan plaatsvinden. Het vlees is, na een waarschuwing diezelfde dag vanwege dezelfde overtreding, daarom niet voor niets alsnog opgeknapt voordat het werd vervoerd.
Levensmiddelen moeten volgens de minister in alle stadia worden beschermd tegen elke vorm van verontreiniging. De onderkant van een dolav is niet geschikt om met naakt vlees in aanraking te komen, omdat de onderkant geen glad oppervlak betreft en daarom niet goed schoon is te maken. De onderkant wordt niet op dezelfde manier schoongemaakt en ontsmet als de gladde binnenzijde van een dolav. De onderkanten van de dolavs kunnen met schimmels, bacteriën en andere viezigheid in aanraking zijn geweest, nog water of resten van een schoonmaakmiddel bevatten, zelfs of juist als deze net zijn schoongemaakt.
Beoordeling door het College
4.3
Het College overweegt dat in een geval als dit waarin een boete is opgelegd, de bewijslast dat sprake is van een overtreding, gelet op het vermoeden van onschuld, rust op het bestuursorgaan dat de boete heeft opgelegd. In beginsel mag een bestuursorgaan uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig worden voorbijgegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
4.4
In het rapport van bevindingen van 20 februari 2020 is, voor zover van belang, het volgende vermeld over wat de toezichthouder tijdens de controle heeft waargenomen:
“[…] “Datum en tijdstip van de bevinding: 20 februari 2020 omstreeks 14:30 uur.
[…]
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in een vrachtwagen bij laaddok nummer 3. De vrachtwagen was geladen met verschillende dolavs. Bij nadere inspectie bleek dat bij in ieder geval 3 dolavs de folie waarmee het vlees afgedekt was open stond waardoor het naakte voor humane consumptie bestemde vlees in aanraking kwam met de onderzijde van de bovenliggende dolav.
De onderzijde van de dolav is niet geschikt om met naakt vlees in contact te komen aangezien dit geen glad oppervlak betreft en daarom niet goed schoon te maken is. De onderzijde van de dolav bevat vaak groeven waarin vloer- en vuilresten kunnen blijven zitten (al dan niet met het blote oog zichtbaar). De onderzijde wordt niet dusdanig schoongemaakt en ontsmet als de gladde binnenzijde van een dolav. Door contact met naakt vlees en de onderzijde van de
dolav zal kruiscontaminatie ontstaan.
[...].”
4.5
Het College is van oordeel dat uit het rapport van bevindingen in samenhang bezien met de daarbij behorende foto’s (voldoende) duidelijk blijkt dat naakt vlees in aanraking is gekomen met de buitenkant (onderkant) van een dolav. Van een toezichthouder belast met het toezicht op de naleving van de Wet dieren mag, gelet op zijn expertise, worden verwacht dat hij in staat is te bepalen of vlees in aanraking is gekomen met een dolav. Zijn in het rapport beschreven constatering dat dat het geval is geweest wordt in dit geval bovendien ondersteund door in ieder geval enkele van de foto’s die bij het rapport behoren.
4.6
Om te kunnen spreken van een overtreding van de norm die is vervat in Bijlage II, hoofdstuk IX, onder 3, van de Verordening 852/2004 moet sprake zijn van een verontreiniging in de zin van artikel 2, eerste lid, onder f, van diezelfde verordening, waardoor het vlees ongeschikt kan worden voor menselijke consumptie, schadelijk wordt voor de gezondheid, of op een zodanige wijze kan worden verontreinigd dat zij redelijkerwijze niet meer in die staat kan worden geconsumeerd.
Verontreiniging is in artikel 2, eerste lid, onder f, van Verordening 852/2004 gedefinieerd als de aanwezigheid of de introductie van een gevaar. Gevaar is in artikel 3, aanhef en onder 14, van Verordening (EG) 178/2002 gedefinieerd als biologisch, chemisch of fysisch agens in een levensmiddel of diervoeder, of de toestand van een levensmiddel of diervoeder, met mogelijk nadelige gevolgen voor de gezondheid.
In de regel kan er op voorhand van worden uitgegaan dat als “naakt” vlees in contact komt met een voorwerp dat niet schoon of ontsmet is, sprake is van verontreiniging in de zin van artikel 2, eerste lid, onder f, van Verordening 852/2004 (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 10 november 2020, ECLI:NL:CBB:2020:809).
4.7
Het College is van oordeel dat in dit geval sprake is van verontreiniging in vorenbedoelde zin en neemt hierbij het volgende in aanmerking
De validatieverslagen die [naam 1] heeft ingebracht zien op vijf willekeurig schoongemaakte dolavs en niet op de specifieke dolav waar het in deze zaak om gaat.
De buitenkant van een dolav is naar zijn aard niet bedoeld en geschikt voor direct contact met levensmiddelen. Uit de validatieverslagen blijkt dat de dolavs, hoewel deze waren gereinigd en ontsmet, met name aan de onderzijde niet steriel waren. Ook op een schoongemaakte dolav is aan de zij- en onderkant sprake van een lage aanwezigheid van bacteriekoloniën.
Uit de validatieverslagen volgt daarnaast, dat bij gebruik van de dolavs in de productie contactbesmettingen kunnen plaatsvinden. Het risico op contactbesmettingen doet zich vooral voor aan de buitenkant van een dolav, omdat die kant, anders dan de binnenkant, meer kans heeft in aanraking te komen met een ander product. Tussen naakt vlees en een dolav kan kruiscontaminatie plaatsvinden. Die onzichtbare verontreiniging kan uitgroeien en zich verder verspreiden als de dolavs worden verplaatst en worden gestapeld.
[naam 1] heeft niet gesteld dat de dolavs waar het in deze zaak om gaat na reiniging en ontsmetting niet zijn verplaatst en gestapeld. Uit het rapport van bevindingen blijkt ook dat het vlees in aanraking is gekomen met in ieder geval een (op)gestapelde dolav. Daardoor kan niet worden uitgesloten dat het vlees dat met de buitenkant van de dolav in aanraking kwam onder meer ongeschikt is geworden voor menselijke consumptie en dus dat sprake was van de aanwezigheid van een gevaar. Er hoeft niet vast te staan dat het vlees daadwerkelijk was verontreinigd. Voldoende is dat vaststaat dat het vlees niet tegen elke vorm van verontreiniging was beschermd.
Dat de dolav voor het contact met het vlees niet in aanraking is geweest met een vorkheftruck omdat die pas op een later moment in het proces wordt ingezet dan het moment waarop de toezichthouder de aanraking tussen het vlees en de dolav heeft geconstateerd en dat het naakte vlees (ook) zelf niet steriel is, doet aan het voorgaande niet af.
4.6
De hogerberoepsgrond slaagt niet.
Verwijzing naar gronden van bezwaar en beroep
5 Voor zover [naam 1] ter onderbouwing van haar hoger beroep mede heeft volstaan met een verwijzing naar eerder door haar ingediende gronden van bezwaar en beroep, is haar betoog niet gemotiveerd. Het slaagt reeds daarom niet.
Overschrijding redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
6.1
Het College beoordeelt, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 14 januari 2025 (ECLI:NL:CBB:2025:7, onder 6.1), ambtshalve of de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is overschreden.
6.2
In een bestraffende zaak als de onderhavige geldt het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties (bezwaar, beroep en hoger beroep) in beginsel is overschreden als die procedure in haar geheel langer duurt dan vier jaar. De redelijke termijn begint op het moment waarop een handeling wordt verricht waaraan de betrokkene in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een bestuurlijke boete wordt opgelegd. De in aanmerking te nemen termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet in de procedure over het geschil dat de betrokkene en het bestuursorgaan verdeeld houdt.
6.3
In dit geval is de redelijke termijn aangevangen met het voornemen tot boeteoplegging van 18 juni 2020. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn met ruim negen maanden overschreden. Er vindt een matiging plaats met 5% voor ieder half jaar overschrijding. Het College ziet dan ook aanleiding de boete van € 2.500,- te matigen met 10% tot een bedrag van € 2.250,-.
Slotsom
7 Het hoger beroep slaagt niet. Het College zal de aangevallen uitspraak wegens overschrijding van de redelijke termijn vernietigen voor zover het de hoogte van de boete betreft. Het College zal het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren, dat besluit vernietigen voor zover het de hoogte van het boete betreft en het boetebesluit in zoverre herroepen. Het College zal de boete vaststellen op € 2.250,- en bepalen dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het te vernietigen gedeelte van het bestreden besluit. Het College zal de aangevallen uitspraak voor het overige bevestigen, voor zover aangevochten.
Proceskosten
8 [naam 1] heeft zelf geen beroep gedaan op een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Van gemaakte proceskosten die zijn gemoeid met een zodanig verzoek die voor vergoeding in aanmerking komen is dus geen sprake.
Omdat [naam 1] bedoeld verzoek niet heeft gedaan, krijgt zij geen vergoeding voor de door haar gemaakte proceskosten.

Beslissing

Het College:
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het de hoogte van de boete betreft;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het de hoogte van de boete betreft;
- herroept het boetebesluit voor zover het de hoogte van de boete betreft;
- stelt het bedrag van de boete vast op € 2.250,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige, voor zover aangevochten;
- bepaalt dat de griffier van het College het in hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 548,- aan [naam 1] terugbetaalt;
- draagt de minister op het in beroep betaalde griffierecht van € 354,- aan [naam 1] te
vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2025.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. W.I.K. Baart