In deze zaak heeft de maatschap hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin een bestuurlijke boete van € 26.080,- was opgelegd wegens overtredingen van de Meststoffenwet (Msw) in 2018. De maatschap had verzocht om wijziging van de mestcode van 46 naar 41 voor vier vrachten mest, maar dit verzoek werd door de minister afgewezen omdat de vrachten niet waren bemonsterd en geanalyseerd. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) constateerde dat de maatschap de gebruiksnormen voor dierlijke meststoffen, stikstof en fosfaat had overschreden. De rechtbank verklaarde het beroep van de maatschap ongegrond, omdat zij niet had aangetoond dat de mestcode onjuist was. In hoger beroep herhaalde de maatschap haar argumenten, maar het College van Beroep voor het bedrijfsleven onderschreef de overwegingen van de rechtbank. Het College oordeelde dat de maatschap de gebruiksnormen had overschreden en dat de boete passend was, maar constateerde ook een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Hierdoor werd de boete verlaagd naar € 23.580,-. De uitspraak werd gedaan op 18 maart 2025.